Volg ons op YouTube

De doop

Voorwoord en getuigenis

Velen die dit boekje in handen krijgen zullen zich afvragen waarom iemand toch zover kan komen, dat hij of zij zich laat dopen door onderdompeling. Wij leven in de tijd dat de eerste christengemeenten al ver achter ons liggen. Vandaag de dag worden in de kerken, naar gewoonte, de kleine kinderen gedoopt.

Ook wij, Wilco en Martine zijn als kleine kinderen door onze ouders gebracht naar het doopvont om daar het teken en zegel van de doop te ontvangen. Onze ouders hebben dat naar eer en geweten in alle liefde gedaan. Wij zijn dankbaar dat zij ons hebben opgevoed in liefde met het verlangen dat ook wij het nieuwe leven in Christus zouden vinden. Het is dan ook verre van ons dat wij onze ouders of andere mensen die hun kindertjes ten doop houden, willen veroordelen. Ook wij hebben geleefd in de overtuiging dat de traditionele kinderdoop een Bijbels gebeuren is en hebben daarom in alle oprechtheid onze lieve zoon laten dopen.

Maar er is een verandering gekomen in onze visie op de doop.

Toen wij de eerste keer geconfronteerd werden met de geloofsdoop, hebben wij ons verzet door deze naar onze mening, verschrikkelijke leer te verdedigen en te weerleggen. Maar hoe we ook zochten in de vele geschriften die de kinderdoop verdedigen, we konden tot geen andere conclusie komen dan dat de kinderdoop een traditionele gebeurtenis is die we hebben geërfd van onze vaderen en die geen grond vindt in de Bijbel.

Deze ontdekking zette ons leven op de kop, toch hebben we geprobeerd deze gedachte te onderdrukken en dit lukte. Één jaar hebben we niet meer na willen denken over de doop en ons neergelegd bij de kinderdoop.

Maar de vraag kwam weer terug, weer hebben we alles onderzocht en moeten concluderen dat het de Bijbelse opdracht is om gelovigen te dopen. In eerste instantie hebben we hierover willen zwijgen. Toch kwamen we er niet onder uit om dit aan sommigen te vertellen. Dit heeft gelijk al relaties gekost. De overtuiging van het Goddelijk bevel heeft de doorslag gegeven om niet de mensen maar God te gehoorzamen.

Als er in de Bijbel gedoopt wordt dan betreft dit altijd gelovigen. De opdracht die we lezen in Matth. 28:18-20 is:

‘En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.’

De Goddelijke opdracht is eerst het onderwijs en dan de doop. Dit is in de lijn van kennis, toestemmen en vertrouwen, dat mij al mijn zonden om Jezus wil vergeven zijn. Waarop de gelovige zich laat dopen.

In Markus 16:15 en 16 lezen we: ‘En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen. Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.’ We lezen ook hier dat eerst de Evangelie boodschap gebracht moet worden waarop de gelovigen zich laat dopen.

Het geloof is van levensbelang, niet de doop. De gelovige wil zich onderwerpen aan Gods inzettingen en Christus voetstappen drukken. Als Hij dan zegt: “ want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullenMatth. 3:15.’, dan willen wij ook Zijn voorbeeld volgen en gehoorzaam zijn aan Zijn opdracht.

Vele visies rond de kinderdoop zijn in de jaren van onze kerkgeschiedenis ontstaan. Wat leert echter Gods Woord?

De reden waarom wij juist dit boekje hebben vertaald in hedendaags Nederlands is dat het zich alleen fundeert op Gods Woord.

Wij zijn ons ten volle bewust van de onrust die wij met ons handelen veroorzaken. Toch kunnen wij niet anders dan God meer liefhebben dan ons zelf en allen die om ons heen staan. Dagelijks mogen we het wonder beleven dat God zoveel liefde heeft tot ons, Hij heeft ons opgezocht met Zijn liefde, ons getrokken tot Hem. Jezus, heeft voor ons Zijn leven gegeven en nu mogen wij in Hem het leven hebben. Wij hebben een Vader in de Hemel die ons tot Zijn kinderen heeft aangenomen, door het dierbare bloed van Zijn eniggeboren Zoon onze Zaligmaker. Hij kocht ons en nu mogen wij vrij zijn. Wij willen Hem volgen, wij hebben Hem lief hebben omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.

Lees dit boekje en laat Gods Geest u overtuigen.

“Zo gij Zijn stem dan heden hoort,
Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord,
Verhardt u niet, maar laat u leiden.”

Wij wensen iedere lezer Gods onmisbare zegen.

Wilco en Martine Vos.

vertaler

Een driewerf gelukkige dag

De doop aan het veer te Isleham

Door C.H. Spurgeon.

In januari 1850 werd mij, terwijl ik het Evangelie hoorde verkondigen te Colchester, door Goddelijke genade kracht geschonken, om Jezus Christus aan te nemen als mijn Zaligmaker. Door Gods voorzienigheid geroepen zijnde om te Newmarket als onderwijzer aan een school werkzaam te zijn, wilde ik mij voegen tot de gemeente der gelovigen in die stad; maar in overeenstemming met wat ik in de Heilige Schrift las, moesten de gelovigen in Christus met Hem begraven worden in de doop, en zo hun leven als Christen openlijk voor de wereld belijden. Ik zag rond naar een Baptisten prediker, maar vond er geen dichterbij dan Isleham, waar een zekere heer W.W. Cantlow woonde, die vroeger zendeling op Jamaica geweest was, maar toen voorganger van één van de Baptisten gemeenten te Isleham was.

Mijn ouders, die mij als kind hadden laten dopen, wensten dat ik mijn overtuiging zou volgen. De heer Cantlow was bereid mij te dopen, en het hoofd van de school, waaraan ik verbonden was, gaf mij een dag vrij daarvoor. Nooit kan ik 3 mei 1850 vergeten het was de verjaardag van mijn moeder, en ik zelf zou binnen enkele weken zestien jaar oud zijn. Zeer vroeg stond ik op, om enkele uren voor stil gebed en toewijding aan God te hebben. Daarna moest ik ongeveer acht mijl lopen om de plek te bereiken, waar ik ondergedompeld zou worden, in den naam van de

Drie-eenheid, naar het heilig gebod. Wat een verandering was dat!

Wat veel gedachten en gebeden gingen in mijn ziel om, tijdens mijn tocht op die morgen! De dag was in het minst niet warm, en daardoor des te beter geschikt voor de voetreis van twee à drie uur, die ik afleggen moest. De aanblik van het vriendelijk glimlachend gezicht van de heer Cantlow was een beloning voor die wandeling. In mijn gedachten zie ik de goede man bij het turfvuur staan, sprekend tot mij over de plechtige handeling die voor ons lag.

Wij gingen samen naar het Veer, want de vrienden te Isleham waren nog niet zover ontaard, dat zij een bad door kunst gemaakt, gebruikten tot indompeling binnenshuis, maar gebruikten de stromende rivier als ruimer doopvont.

Het veer van de rivier de Lark te Isleham is een zeer stille plek, een halve mijl van het dorp, en in alle tijden van het jaar zelden verstoort door het handelsverkeer. De rivier zelf is een heldere stroom, die Cambridgeshire van Suffolk scheidt, en door de hengelaars in die plaatsen zeer gewaardeerd wordt. Tussen Bury St. Edmunds en de zee te Lynn zal deze kleine rivier binnenkort voor de scheepvaart geopend worden, maar te Isleham is zij nog meer in haar kindsheid.

Het veerhuis, op de plaat door de bomen verborgen, wordt vrijwillig afgestaan tot gebruik van, de prediker en de doop kandidaat. Waar men de schuit op de oever getrokken ziet, is de standplaat van de prediker, wanneer de doop op een gewone weekdag plaats vindt en er weinig toeschouwers zijn. Maar op zondag, wanneer zij met vele mensen samenkomen, staat de prediker op een schuit die in het midden van de stroom ligt, en richt het woord tot de schare op beide oevers. Dit kan gemakkelijk plaats vinden omdat de rivier niet zeer breed is. Waar men de drie mannen ziet staan op de afbeelding, is de plek waar men gewoonlijk het water in gaat. De vereiste diepte, waar men vaste voet krijgt, wordt weldra gevonden. Zo heeft de heerlijke dienst plaats in de zacht stromende rivier. Over een afstand van zeven of acht mijl van de loop der rivier, dient de Lark niet minder dan vijf Baptisten gemeenten, en zij zijn om geen enkele reden te bewegen van de doop in de open lucht afstand te doen.

De eerste doopsbediening te Isleham wordt aldus vermeld: ’13 Sept. 1798 John Webber sr., John Webber jr., William Brown, John Wibrow en Mary Gunstone, werden door de heer Fuller van Ketterng gedoopt aan het veer te Isleham.’

Mij scheen het toe dat er een grote toeloop was op die bewuste weekdag. Gekleed, als ik mij goed herinner, in een buis met omgeslagen boord, zoals jongens droegen, woonde ik de dienst bij, die de plechtigheid voorafging; maar alle herinnering daaraan is mij ontgaan. Mijn gedachten waren in het water, nu eens in vreugde bij mijn Heere, dan weer in schrik en beving bij mijzelf, daar ik zulk een openbare belijdenis aflegde.

Eerst werden er twee vrouwen gedoopt en mij werd verzocht haar door het water naar den prediker te begeleiden, maar dit weigerde ik, zeer verlegen. Het was een nieuwe ondervinding voor mij ik had nog nooit een doopsbediening bijgewoond, en vreesde den een of anderen misslag te begaan.

Een snerpende windvlaag streek langs de rivier, toen mijn beurt kwam om den stroom te doorwaden, maar nadat ik enkele passen afgelegd had en de personen in de veerschuit, in boten en op de oevers opgemerkt had, voelde ik mij alsof de hele hemel, aarde en hel op mij mocht neerzien, want ik schaamde mij niet op die plaats en in dat uur te belijden dat ik een volger van het Lam was. Mijn verlegenheid was geweken, nauwelijks heb ik haar na die tijd meer gekend. Duizend vrezen verloor ik daar in de rivier de Lark, en ik ondervond dat: ‘in het houden van Zijne geboden is grote loon.’ Het was een Drie werf Gelukkige Dag voor mij. God zij geprezen voor Zijn goedheid, die mij bewaarde, en mij vergunt na een tijd van veertig jaar met vreugde hierover te schrijven!

Vele dagen zijn vervlogen,

Veel verandering mocht ik zien,

Dat ik staande bleef tot nu,

Wien toch dank ik het, dan U?

Aan den heer Wilson, de tegenwoordige predikant te Isleham, dank ik het volgende briefje, dat mij doet denken aan een uitnemende vriend, dien ik bijna vergeten had: “De heer W. H. Cantlow, een waardig diaken der Baptisten te Ipswich. Hij herinnert zich dat, toen hij nog een schooljongen was, hij met den heer Spurgeon van Newmarket naar Isleham, een afstand van acht mijl liep, om bij de doop te zijn. Hij zegt: ‘Ik denk dikwijls aan de ernstige gesprekken, die hij met mij had. Ik herinner mij altijd een opmerking, die hij, op onze weg naar de wekelijkse godsdienstoefening maakte. Dat ging over de behoefte om geestelijk voedsel te verkrijgen gedurende de week, daar het zo lang was om van de ene zondag tot de andere te wachten. De herinnering van de dienst aan de oever van de rivier wordt dankbaar bewaard door verscheidene nog levende personen, die verblijd zijn dat zij die hebben bijgewoond. Maar de dierbaarste herinnering aan die dag, is die aan de bidstond van de avond in de consistorie, waar de heer Spurgeon bad, en de hoorders zich verbaasden, en weenden van vreugde als zij naar de jongen luisterden. Het is u vergeven, dat u diegenen benijdt, die tegenwoordig waren.”

In den gevel van het nieuwe schoolgebouw, naast de kapel, staat het volgende opschrift:

Het graf van den heer Cantlow is slechts enige stappen van daar.

De heer Wilson beschrijft ook onze gravure en voegt een vermakelijk verhaal daar aan toe:

“Voor het veer staan een rijtuig en een kar te wachten om de rivier over te steken door middel van de veerboot. Een oude lichter rot weg in het water, en een andere ligt op de oever om hersteld te worden. De vischkaar (houder voor gevangen vis vert.) bewaart de paling totdat die naar de markt gebracht kan worden, en de lange boom dient om de rivier over te steken. In de kleine boot, die u ook zien kunt, zo u er naar zoekt.

De nu overleden predikant van de Staatskerk, een zeer ernstige man, ontmoete aan het veer een diaken, die zeer gevat was. De predikant begon tegen deze diaken aanmerkingen te maken over een doop, die daar kort te voren bediend was. De predikant zei: ‘Ik veronderstel dat dit de plaats is, waar de lieden de vorige zondag heen stroomden, tonend hoe weinig zij de zondag eren.’

‘Daar was waarlijk een grote menigte,’ antwoordde de diaken, ‘maar allen waren zo stil en aandachtig als in het huis Gods.’ ‘Is het waar dat de man J. S. gedoopt werd?’ vroeg de predikant verder. ‘Volkomen waar,’ zei de diaken, en hij scheen vervuld te zijn van vreugde daarover. ‘Wat!’ riep de dominee uit, ‘een man, die nooit de school bezocht heeft, en geen woord lezen kan! Wat kan hij weten van de godsdienst, dien hij hier kwam belijden?’ ‘Wel’ antwoordde de diaken, met een glimlach, ‘zeer waarschijnlijk weet de man nu nog heel weinig. Toch heeft hij ons verteld hoe hij de Zaligmaker heeft gevonden, en gelukkig geworden is in Zijn liefde. ‘Maar’, voegde de diaken er bij, ‘doopt u niet kleine kinderen, verklarend dat u hen tot kinderen Gods maakt, terwijl u uzelf volkomen bewust bent dat de kinderen helemaal niets weten?’

Zo iemand vraagt: waarom ik dus gedoopt werd, antwoord ik: ‘omdat ik geloof dat het een instelling van Christus is, in het bijzonder door Hem verbonden met het geloof in Zijn Naam.’ ‘Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn zal zalig worden.’

‘Ik had geen bijgelovig denkbeeld dat de doop mij behouden zou, want ik was behouden. Ik zocht niet mijn zonden te doen afwassen door water, want ik geloofde dat mijn zonden mij vergeven waren door het geloof in Christus Jezus. Maar ik beschouwde de doop als het teken van de reiniging voor de gelovige, het beeld van zijn begraving met zijn Heere, en de zichtbare belijdenis van zijn wedergeboorte. Ik vertrouwde niet in dedoop, maar omdat ik vertrouwde in Jezus als mijn Zaligmaker, voelde ik mij verplicht, hem als mijn Heere te gehoorzamen en het voorbeeld te volgen, dat Hij ons gaf in de Jordaan in Zijn eigen doop. Ik vervulde de instelling niet om bij een partij te horen, en Baptist te worden, maar om een Christen te wezen naar de wijze der apostelen, want toen die geloofden, werden zij gedoopt.

De vraag wordt nu besproken of John Bunyan ooit gedoopt werd. Dezelfde vraag kan nooit rijzen, wat mij betreft. Ik, die nauwelijks tot enige sekte behoor, wil, niet in het minst dat men in toekomende tijden zal betwijfelen dat ik de overtuiging van mijn hart volgde. Ik las het Nieuwe Testament voor mijzelf en vond daarin de Doop der Gelovigen; en ik had geen lust deze te verwaarlozen want ik zag dat de doop een bevel des Heeren was.

Zo anderen niet zien wat ik zie, zij staan of vallen hun eigen Heere, maar mij was het licht, dat mijn verstand mij in geestelijke dingen schonk, tot levenswet Ik hoop dat dit altijd zo zijn zal.

Lieve lezer, laten wij het Lam volgen, waar dat ook henen gaat!

Uw dienaar, C.H.Spurgeon

1. Christus werd gedoopt in de rivier de Jordaan.

Aangaande de doop van Jezus Christus kunt u de geschiedenis lezen in Matth. 3: 13-17: ‘Toen kwam Jezus van Galiléa naar de Jordaan tot Johannes, om van hem gedoopt te worden. Doch Johannes weigerde Hem zeer, zeggende: Mij is nodig van U gedoopt te worden, en komt Gij tot mij? Maar Jezus antwoordende zeide tot hem: Laat nu af; want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij van Hem af. En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water. En zie, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag den Geest Gods nederdalen gelijk een duif, en op Hem komen. En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb.’

Elk woord heeft hier zijn betekenis:

Toen – Voordat Hij optrad in Zijn openbare bediening, zoals u leest in Matth. 4: 17: ‘Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.’

Kwam Jezus – Hij zou Johannes hebben kunnen bevelen tot Hem te komen, als Zijn dienaar: maar tot teken van Zijn onderwerping komt Hij.

Van Galilea – Een grote afstand, en dat hoogstwaarschijnlijk te voet; elke stap, die wij om Gods wil doen is Hem aangenaam, en zal eenmaal heerlijk beloond worden.

Naar den Jordaan – De rivier, waarin honderden gedoopt waren. Het was een geschikte plaats voor Johannes om Christus onder te dompelen, te begraven, te dopen.

Nu wil ik uw aandacht vestigen op acht zaken in betrekking tot de doop van Christus.

Ten eerste: Zijn Leeftijd. Er staat geschreven, dat, toen Jezus gedoopt was ‘En het geschiedde, toen al het volk gedoopt werd, en Jezus ook gedoopt was en bad, dat de hemel geopend werd,’ (Luk. 3:21), ‘En Hij, Jezus, begon omtrent dertig jaren oud te wezen,’ (Luk.3:23a). Dus ziet u, dat Christus Zelf gedoopt is op volwassen leeftijd. Indien iemand als kindje gedoopt wordt, waarom is Christus dan niet als kindje gedoopt? Christenen, schaamt u niet en weest niet verlegen, Uw Leidsman ging u voor. Hij was dertig jaar oud, toen Hij gedoopt werd; ‘Want en Hij Die heiligt, en zij die geheiligd worden, zijn allen uit één; om welke oorzaak Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen.’ (Hebr. 2:11).

Ten tweede: Een ander punt waarop ik u nu wijs in de doop van Christus, is de Bedienaar van deze heilige inzetting, Johannes. Deze man beleed van zichzelf dat hij niet waardig was de riem te ontbinden van de schoenen van zijn heilige Dopeling. ‘En hij predikte, zeggende: Na mij komt, Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben nederbukkende den riem Zijner schoenen te ontbinden.’ (Mark.1:7). Welnu, indien de Heere Jezus de doop wilde ontvangen door zulk een onwaardig instrument, zo ziet u daaruit, dat hij deze inzetting niet gering schatte om de onwaardigheid van de dienaar. Zie ook hier op Christus, uw voorbeeld.

Ten derde: Merk op de afwijzing: ‘Doch Johannes weigerde Hem zeer, zeggende: Mij is nodig van U gedoopt te worden, en komt Gij tot mij?’ (Matth.3:14) Bezwaren en een opzien tegen wat God van ons vraagt kunnen niet tot verontschuldiging dienen. Zo wij God gehoorzamen willen, komt geen dienstweigering te pas. ‘Strijd om in te gaan door de enge poort.’ (Luk. 13:24a)

Ten vierde: Let op wat Johannes aanvoert: ‘Mij is nodig van U gedoopt te worden, en komt Gij tot mij?”(Matth 3:14) Sommigen willen niet gedoopt worden, tenzij men hun bewijs levert, dat zij er niet buiten kunnen. Hun, inderdaad, vleselijke redenering luid aldus: ‘Zou ik niet in den hemel komen, al ben ik niet gedoopt? Is de doop nodig tot zaligheid?’ Al zulke redenering is zelfzuchtig en onheilig. Heeft uw Heere en Meester ooit zo overlegd of gehandeld? Had Hij, de Zoon des Mensen, niet de Geest zonder mate? Was hij niet volmaakt? Hij had waarlijk geen behoefte aan afwassing van zonden. En toch liet Hij Zich dopen. Zie dan toch op uw Voorbeeld, Christus. Hij deed het niet uit behoefte, maar uit gehoorzaamheid aan ‘s Vaders wil.

Ten vijfde: Merk op met welke heerlijke bewoordingen de Heere Jezus de instelling van de doop benoemt. Hij noemt ze: Gerechtigheid; ‘Maar Jezus antwoordende zeide tot hem: Laat nu af; want aldus betaamt onsalle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij van Hem af.’ (Matth.3:15) Het is recht en goed, dat ik doe, wat de Vader verlangt. Hij noemt ze: betamelijk: Het is behoorlijk gedoopt te wezen. Voorzeker is het een hoogst betamelijk ding bij Gods kinderen, eerbied te bewijzen aan alle geboden van God. Hij noemt ze een verbintenis tussen Hemzelf en Zijn volk. Dit ligt in het woordje ons. Aldus betaamt ons. Hij wil zeggen: u, en Mij, en al Mijn volgelingen, ‘Zo iemand Mij dient, die volge Mij; en waar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn. En zo iemand Mij dient, de Vader zal hem eren.’ (Joh.12:26) Hij spreekt er van als een volmaking; het is een vervulling. Het betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen. Wij vinden hier een toepassing en verklaring van 2 Kor.10:5-6: ‘Dewijl wij de overleggingen ternederwerpen, en alle hoogte die zich verheft tegen de kennis Gods, en alle gedachte gevangen leiden tot de gehoorzaamheid van Christus; En gereed hebben hetgeen dient om te wreken alle ongehoorzaamheid, wanneer uw gehoorzaamheid zal vervuld zijn.’ Zo ziet: Gehoorzaamheid moet vervuld worden. Hij gebruikt de algemene term alle gerechtigheid. De doop is een deel van die alle gerechtigheid. Zo heeft Christus het ons in Zijn Woord geleerd. U kunt niet in al de geboden wandelen, noch alle gerechtigheid vervullen, indien gij deze instelling verwaarloost.

Ten zesde: Let bij den doop van Christus op den vorm van de toediening. ‘En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water.’ Terstond; omdat de doop een onderdompeling is. Opgeklommen; als Hij niet neergedaald was in het water, er zou niet gezegd zijn, dat Hij er uit opklom. Hij is opgeklommen, en dus niet in de armen gedragen, gelijk het geval is met kleine kinderen. Uit het water; als Hij uit het water opklom, moet Hij er in geweest zijn. Wij zeggen nooit, dat iemand uit het huis gaat, als hij er niet in was. Zo kon van Christus niet gezegd worden dat Hij uit het water opklom, als Hij er niet in geweest was. Was er een beetje water tot Hem gebracht in een schaal of bekken, of was het water uitgestort over Zijn hoofd. Net zo als zo vaak ook in prentenbijbels afgebeeld staat, dan zou niet geschreven kunnen staan: ‘Hij is opgeklommen uit het water’ dit water was de rivier de Jordaan. De Heere acht het noodzakelijk om de, op zichzelf staande kleine, bijzonderheden in Zijn Woord te laten zetten, omdat deze betrekking hebben op en deel uit maken van een Goddelijke instelling.

Ten zevende: Zie hoe de Vader Zijn welbehagen toont in de doop van Christus. ‘De hemelen werden Hem geopend’, (Matth. 3:16b) Vele volgelingen van Christus hebben door de doop een heerlijke opening des hemels ervaren. De Geest Gods daalde neder, dezelfde Geest, en geen andere, die aan de gelovigen in hun doop is beloofd. ‘En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen.’ (Hand. 2:38)

Hier hoor ik een bedenking opperen in dezen vorm: ‘Maar ontvangt iedereen, die gedoopt wordt de Heiligen Geest?’ Antwoord: ‘Zo niet, dan ligt de fout niet in de doop, maar in het gebrek aan geloof en boete (bekering), zonder welke geen instelling kracht heeft.’

‘En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb’ (Matth.3:17) Christus, als het hoofd van Zijn Gemeente, werd verzegeld voor het hele lichaam. In de doop wordt het kindschap van Zijn leden gepredikt. ‘In Dewelke Ik mijn welbehagen heb.’ Niet slechts in alles wat Hij heeft gedaan en doet, maar in deze daad van de doop zelf, als een betoning van gehoorzaamheid aan Mijn heerlijke wil, heb ik Mijn welbehagen. En zo heeft de Heere een welbehagen in dezelfde daad van gehoorzaamheid bij alle gelovigen. ‘Maar Gode zij dank, dat gij wel dienstknechten der zonde waart, maar dat gij nu van harte gehoorzaam geworden zijt aan het voorbeeld der leer, tot hetwelk gij overgegeven zijt.’ (Rom.6:17). Deze zelfde stem gaf ook getuigenis aan de gezegende Zone Gods op den berg zeggende: ‘En er geschiedde een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon; hoort Hem.’ (Luk.9:35). Hoort Hem in Zijn geboden en voorschriften. Hoort Hem ook nu in Zijn doop. Christus zegt: ‘aldus betaamt het ons; ulieden, die Mijn Vader hebt als uw Vader. Ulieden, die Mijn God hebt tot uw God. Aldus betaamt het ons gedoopt te worden en alle gerechtigheid te vervullen.’

Hij is Gods geliefde Zoon, hoort Hem!

Ten achtste; Merkt op, hoe in Christus doop de Drie-eenheid als het ware zich zichtbaar en hoorbaar openbaart. De Vader spreekt met een stem, de Zoon wordt in Persoon gedoopt, de Heilige Geest daalt neer als een duif. Dit is de belangrijke reden dat de doop bediend moet worden in de Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes, de mens die in waarheid gedoopt is, heeft de hele Drie-eenheid tot zijn deel. De vol heerlijke Eenheid der Drie-eenheid in de doop van Christus, wordt in de doop van elke gelovige herdacht, en daarom behoren wij er alle eerbied aan te bewijzen. Diegene die een instelling veracht, in welke de heilige Naam genoemd wordt, neme zichzelf in acht en ziet toe of hij ook schuldig bevonden zal worden den Naam des Heeren ijdel gebruikt te hebben.

2. Van de grote opdracht tot het dopen van de gelovigen.

Nadat u het een en ander hebt gehoord betreffend uw grote Voorbeeld, den Heere Jezus. Zo wil ik u nu een poosje bezig houden met Zijn gebod in Matth.28:19-20; ‘Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.’ En ik bid u acht te slaan op hetgeen van onze Heere gezegd wordt in Hand. 1:1b: ‘al hetgeen dat JEZUS begonnen heeft beide te doen en te leren.’ Wij lezen daar van Christus ‘doen en leren’ Het is goed voor leraars hun Heere na te volgen, in beiden dit te doen en te leren. In het 2de vers lezen wij: ‘Tot op den dag in welken Hij opgenomen is, nadat Hij door den Heiligen Geest aan de apostelen, die Hij uitverkoren had, bevelen had gegeven.’ Één van deze bevelen is de doop der gelovigen, dit kunt u lezen in Matth 28:19-20.

De grote God gaf Hem een Gebieder en Leidsman, van Zijn volk te zijn; ‘Zie, Ik heb Hem tot een Getuige der volken gegeven, een Vorst en Gebieder der volken.’ (Jesaja 55:4) Christus is een gave als Gebieder. 0, wat een genade is het zo één wijze Gebieder te hebben, Wiens geboden niet hard en ondragelijk zijn voor de gelovigen; ‘in het houden van die is groot loon.'(Ps. 19:12b)

In dit gebod zijn acht zeer opmerkelijke zaken. Wij willen het in zijn geheel lezen, opdat wij ze allemaal mogen zien: ‘En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.’ (Matth 28:18-20)

Ten eerste: Merkt op, waar Christus vandaan kwam, toen Hij deze gewichtige opdracht gaf. Immers, Hij kwam uit het graf! Een opgewekte Jezus! ‘God opgewekt hebbende Zijn Kind Jezus, heeft Denzelven eerst tot u gezonden, dat Hij ulieden zegenen zou, daarin dat Hij een iegelijk van u afkere van uw boosheden.’ (Hand. 3:26) Voorwaar, deze gezegende Jezus zou niet een ding willen bevelen, dan wat alleen goed is voor Zijn volk. Hij is een zaligmakende Jezus, en Hij geeft zaligende geboden: ‘Zalig zijn zij die Zijn geboden doen, opdat hun macht zij aan den Boom des levens, en zij door de poorten mogen ingaan in de stad.'(Openb.22:14)

Laten wij nooit vergeten, dat het een opgestane Heiland is, die de opdracht heeft geven aan Zijn discipelen: ‘Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb.'(Matth 28:19)

Ten tweede: Ziet, Christus zelf ‘komende, sprak tot hem.’ Indien een engel kwam en de mensen gebood gedoopt te worden, wie zou zich daartegen verzetten? Maar hier hebt u de heerlijken Zoon van God, in eigen persoon, zeggende: ‘Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb.'(Matth.28:19)

Ten derde: Let op in welke macht en met welk gezag Hij komt; ‘En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. (Matth.28:18) God heeft alle macht om te bevelen, zowel in de hemel als op de aarde. Alle macht om over hemel en aarde te beschikken. Hij zegt hier: ‘Engelen en mensen staan Mij ter beschikking. Ik kan u beschermen, u bijstaan, en met u zijn beide in het vuur en in het water. Gaat dan (daarom) henen, onderwijst alle volken; Ik heb alle macht; daarom gaat henen, onderwijst en doopt. Vreest niet, weest niet beducht voor vijanden, maar; Gaat henen, onderwijst en doopt.’

Ten vierde: Geeft wel acht op het gebod zelf. Christus heeft gezegd: ‘Gaat dan heen'(Matth.28:19a) Hij zei ook tot de legioenen duivelen: ‘En Hij zeide tot hen: Gaat heen. En zij uitgaande, voeren heen…’ (Matth.8:32a) En zullen gelovigen minder gehoorzaam zijn dan duivelen? Zullen de gelovigen

Niet een ‘zeer gewillig volk zijn op den dag Uwer heirkracht?’ (Psalm 110:3a)

De hoofdman over honderd zei eenvoudig: ‘Ga!’ tot de ene krijgsknecht en hij ging, tot den andere; ‘Kom’ en hij kwam en tot zijn dienstknecht; ‘Doe dat’ en hij deed het.’ (Matth.8:9) En zullen Christus’ dienaren Hem minder onderworpen zijn, dan de ondergeschikten van den hoofdman over honderd hun Meester waren? Nee, laat ons dadelijk gehoorzamen, want Christus zegt: ‘Gaat henen, onderwijst en doopt.’

Ten vijfde: Bedenkt, wat aan de doop behoort vooraf te gaan: ‘Gaat heen, onderwijst; er moet onderwijzing zijn. God is een Geest en Hij zoekt ware aanbidders; ‘Maar de ure komt en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook dezulken die Hem alzo aanbidden.’ (Joh.4:23) Daarom moet onderwijs vooraf gaan aan de doop, of anders zal de dopeling Hem nooit kunnen aanbidden in geest en waarheid. ‘Gaat henen, onderwijst en doopt.’ Ik weet hoe vele geleerden zeggen, dat het woord ‘onderwijzen’ in het Grieks is ‘discipelen maken.’ Ik durf daar niets tegen in te brengen, want ik zie, dat Jezus Christus juist zo en niet anders handelde. Eerst maakte Hij door onderwijzing en door prediking discipelen, daarna werden ze gedoopt. Zie Joh. 4:1b ‘Jezus, meer discipelen maakte en doopte dan Johannes.’ Hoeveel arme, onwetende zielen dopen in hun onwetendheid diegene, die nooit tot discipelen gemaakt werden. Maar Christus zei: ‘Onderwijst en doopt ze.’

Ten zesde: Weest opmerkzaam aan de omvang en de uitgebreidheid van het gebod, beschreven in Matth.28:19 ‘Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb.’

Gaat henen tot alle volken, waar dan ook , in hete of koude luchtstreek. Gaat tot Joden en heidenen, tot mannen en vrouwen, en als u ze door onderwijs tot discipelen hebt gemaakt, doopt ze dan. ‘Want Hij is onze Vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende.’ (Efeze 2:14) God is geen aannemer des persoons. Laat niemand menen iets te kunnen roemen, omdat hij Abraham tot een vader heeft. Nee, nee! Gaat heen tot alle volkeren, brengt de blijde boodschap van het Evangelie tot alle schepselen. Zie Markus 16: 15-16: ‘En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle kreaturen. Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden’. Als u ze geleerd zult hebben, zij zijn gelovig geworden, doopt ze dan; ‘Gaat heen, onderwijst alle volken hen dopende.’

Ten zevende: Weest opmerkzaam op de woorden der Goddelijke instelling: Matth.28:19 ‘Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb.’

Merkt ten eerste op; dopende in den Naam des Vaders. Voor zodanige mensen als die de Heere Jezus

aannemen overeenkomstig het Evangelie, wil God tot een Vader zijn, en zij zullen in Zijn Naam gedoopt worden. Gaat heen, en roept hun toe: ‘Daarom gaat uit het midden van hen, en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal ulieden aannemen. En Ik zal u tot een Vader zijn, en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Heere, de Almachtige.’ (2 Kor.6:17-18)

Staat een weinig stil, en denkt eens na, u, die zo onverschillig bent betreffende de gezegende instelling van de doop. Hier beneden een zaak te verrichten in de naam van een konings geeft macht en kracht; maar hier is de Naam van den grote God; ja, hier is de Naam van de Heilige Drie-eenheid: Vader, Zoon en Heilige Geest. Meent u, dat de doop niets inhoudt, wanneer hij bediend wordt in die heerlijke Naam, die zo waardig is aangebeden en geprezen te worden? Houdt u niet langer op, maar hoort naar Hem, die gezegd heeft: ‘Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb.’

Ten achtste: Slaat acht op de heerlijke belofte aan dit bevel toegevoegd. ‘En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.'(Matth.28:20) Hij zegt: Gaat henen, onderwijst, doopt, en Ik zal met u zijn. Christus is toch zeker een goed gezelschap. U, die Zijn gezelschap bemint, zoekt het waar Hij het heeft beloofd. ‘Zo zegt de HEERE: Staat op de wegen en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden voor uw ziel. Maar zij zeggen: Wij zullen daarin niet wandelen.'(Jer.6:16.) Is er enige rust te vinden voor de ziel zonder Jezus? Nee, nee, ‘lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, eeuwiglijk.'(Psalm 16:11b) Dus nergens anders. Wilt u Zijn tegenwoordigheid, Zijn gemeenschap hebben, doet gelijk Zacheüs. Stelt u in den weg: Gelooft en wordt gedoopt, want langs die weg komt Hij. Doopt, ‘En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.'(Matth.28:20) het Amen volgt; dat zijn de afscheidswoorden van onze beste Vriend. Zullen wij deze laatste woorden van de Welbeminde niet eren en gehoorzamen?

3. Voorbeelden.

De heilige Schrift geeft ons voorbeelden van duizenden, die in rivieren werden gedoopt; allen die hun geloof beleden en hun zonden erkenden, en die op een leeftijdwaren, dat zij voor zich zelf konden antwoorden.

Eerste voorbeeld: Waar wij lezen van hen, van welke gezegd wordt, dat zij gedoopt werden door Christus, ‘Als dan de Heere verstond, dat de farizeeën gehoord hadden dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes.’ (Joh.4:1) Hij maakte hen discipelen, en doopte hen. Eerst waren zij discipelen, en daarna werden zij gedoopt; zij werden tot discipelen gemaakt, (Jezus maakte discipelen) Zij waren geen geboren discipelen, zij werden tot discipelen gemaakt door de prediking van Gods Woord, en daarop werden zij gedoopt.

Tweede voorbeeld: Dit vindt u in Hand. 2:41: ‘Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielen.’ De aanleiding daartoe vindt u in het 37e vers: ‘En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart'(Hand.2:37a) Zij waren beschaamd vanwege hun schuld, zij wisten niet wat te doen, de bewustheid van hun zonden lag zwaar op hun hart en zij riepen uit: ‘tot Petrus en de andere apostelen: Wat zullen wij doen, mannen broeders?’ (Hand.2:37b) De Apostel antwoordde hun: ‘Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal. ‘(Hand 2:38-39) ‘Die dan zijn woord gaarne aannamen werden gedoopt.’ Genade is zoet voor een gewonde ziel. Deze ziel onttrekt zich aan geen verplichting; nee, nu aarzelt die mens niet meer, maar laat zich op het bevel van Christus vol vreugde in het water dompelen. De blijmoedige gelovigen zijn bereid de Heere dadelijk te gehoorzamen. ‘Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielen.'(Hand.2:41)[1]

Derde voorbeeld: Een ander voorbeeld leest u in Hand 8:12; ‘Maar toen zij Filippus geloofden, die het Evangelie van het Koninkrijk Gods en van den Naam van Jezus Christus verkondigde, werden zij gedoopt, beide mannen en vrouwen.’ Merkt op: Toen zij geloofden, zij in Samaria, ‘En Filippus kwam af in de stad van Samaría, en predikte hun Christus’ (Hand 8:5) voor zover wij weten, sommigen van die over wie de discipelen enige tijd te voren vuur van de hemel hadden willen afroepen. ‘Als nu Zijn discipelen Jakobus en Johannes dat zagen, zeiden zij: Heere, wilt Gij dat wij zeggen dat vuur van den hemel nederdale en dezen verslinde, gelijk ook Elía gedaan heeft? (Luk.:9:52)

Maar toen dezen geloofden, werden zij gedoopt, beide mannen en vrouwen. (Hand.8:12c)

O, al bent u nog zo dichtbij de hel, gelooft toch en laat u dopen; er is genade voor u. Maar, let wel op, dat zij die gedoopt werden, beleden gelovigen te zijn, en dat zij mannen en vrouwen waren.

Vierde voorbeeld: Een ander voorbeeld heeft u in de doop van de gelovigen in Hand.8:35-37. Wij lezen daar van de kamerling: ‘En Filippus deed zijn mond open, en beginnende van diezelve Schrift, verkondigde hem Jezus. En alzo zij over weg reisden, kwamen zij aan een zeker water; en de kamerling zeide: Ziedaar water; wat verhindert mij gedoopt te worden? En Filippus zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. En hij antwoordende zeide: Ik geloof dat Jezus Christus de Zone Gods is.’

Het indien, in vers 37, is het indien waarop wij staan; indien u de aller ellendigste, de aller slechtste bent, indien God u eenmaal tot het geloof brengt, dan mag u gedoopt worden, maar anders niet. Het was niet om zijn gelovige ouders; het was niet om zijn Bijbellezen; het was niet om zijn opgaan naar Jeruzalem om te aanbidden; het was niet om zijn bereidwilligheid tot de doop; maar het was op zijn geloof. ‘Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd’ (Hand.8:37a) Dit is in overeenstemming met het gebod van Christus. Het is alleen geoorloofd voor gelovigen om gedoopt te worden.

Verder lezen wij in Hand 8:38: ‘En hij gebood den wagen stil te houden; en zij daalden beiden af in het water, zo Filippus als de kamerling, en hij doopte hem.’ Ziet een man, de schatmeester van de koningin van Ethiopië, een rijke man, een geëerde man, een godsdienstige man; een man, die een groot gevolg om zijn wagen heeft. Hij houdt de hele stoet op en gebiedt allen te wachten totdat hij gehoorzaamheid zal bewezen hebben aan zijn Heere en Meester in de waterdoop. Hij kan nu in het water gaan voor Hem, Die om zijnentwil uit de hemel was afgedaald. Het is hem geen oneer Christus te gehoorzamen, die tot hem spreekt door Zijn geringe dienstknecht Filippus. O, die gewillige vernedering, van de in waarheid begenadigde zielen! Er is geen enkele redenering of bespreking zo krachtig als de liefde! Daarom zegt Jezus in Joh.14:15; ‘Indien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden.’ Hier is een afdalen en een opkomen, net zoals de heerlijke wegen van Christus; eerst werpt Hij terneder, dan heft Hij op; eerst brengt Hij in het graf, en dan wekt Hij op. Zoals Jezus riep met grote stem: ‘Lazarus, kom uit!’ (Joh.11:43)

Verder lezen wij van de gedoopte kamerling: ‘en hij reisde zijn weg met blijdschap’ (Hand.8:39d)

Welk een overwinning is er in Christus’ weg; in het houden, niet om het houden, van Zijn geboden is (evenals er zijn zal) grote loon. Wij lezen: hij reisde zijn weg en waarlijk, hier zien wij bevestigd: ‘En de rechtvaardige zal zijn weg vasthouden, en die rein van handen is, zal in sterkte toenemen.'(Job 17:9) Hoe velen zuchtten op hun weg, weenden op hun weg, verflauwden op hun weg; maar gedoopt

zijnde, gingen hun weg met blijdschap. De kamerling heeft een droevig hart gehad, hoewel hij een

rijke schatmeester was. Rijkdommen konden hem geen vrede geven, maar: ‘gedoopt zijnde, reisde hij zijn weg met blijdschap. Dit zelfde was ook het geval met de stokbewaarder die gedoopt was; ‘en verheugde zich dat hij met al zijn huis aan God gelovig geworden was.’ (Hand 16:34b)

Vijfde voorbeeld: Nu hebben wij het voorbeeld van de doop van de grote apostel Paulus. Lees Hand. 22:16: ‘En nu, wat vertoeft gij? Sta op, en laat u dopen en uw zonden afwassen, aanroepende den Naam des Heeren.’ Begeert u, dat uw ziel vervuld wordt met vreugde? Wilt u Christus aannemen als uw Heere en Verlosser? ‘En nu, wat vertoeft gij? Staat op en laat u dopen.'(Hand 22:16)

‘En Ananías ging heen en kwam in het huis; en de handen op hem leggende, zeide hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, Die u verschenen is op den weg dien gij kwaamt, opdat gij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden.’ U was een vervolger en nu moet ik u laten zien, dat u een prediker zult zijn, die veel voor de goede zaak zult lijden. ‘Want Ik zal hem tonen hoeveel hij lijden moet om Mijn Naam.’ (Hand.9:16). En daarom; ‘Wat vertoeft gij? Sta op, en laat u dopen.’ Aanvaard dadelijk de bedieningen en de barmhartigheden der genade; Iaat die genade u welkom zijn en wijs ze niet af, ook niet voor een enkele dag. Waarom houdt u zich op? Vindt u uzelf onwaardig, en wacht u daarom? Laat u daardoor niet weerhouden; ik zeg u, als die het van den Heere hebt ontvangen, dat gij een uitverkoren vat bent. ‘Maar de Heere zeide tot hem: Ga heen, want deze is Mij een uitverkoren vat’ (Hand.9:15a) De Heere is gewillig al uw vroegere zonden te vergeven. en u aan te nemen in de Evangelische weg. ‘En nu, wat vertoeft gij? Sta op, en laat u dopen en uw zonden afwassen, aanroepende den Naam des Heeren.’ (Hand 22:16)

Zesde voorbeeld: Lees ook de bekering en de doop van de Stokbewaarder, zoals beschreven in Hand 16. ‘En zij spraken tot hem het Woord des Heeren, en tot allen die in zijn huis waren. En hij nam hen tot zich in dezelve ure des nachts, en wies hen van de striemen; en hij werd terstond gedoopt, en al de zijnen. En hij bracht hen in zijn huis en zette hun de tafel voor, en verheugde zich dat hij met al zijn huis aan God gelovig geworden was'(vrs 32-34). Laat ook deze doop u tot een voorbeeld zijn. De stokbewaarder ging naar bed in zijn zonden, en zou hebben kunnen ontwaken in de hel. Maar bewarende en voorkomende genade ontmoette hem, toen hij alreeds het zwaard trok, en redde hem beide naar lichaam en ziel. Maar Paulus riep met grote stem, zeggende: Doe uzelven geen kwaad; want wij zijn allen hier (vrs28).

‘Er is hoop voor u!’ De bevende man antwoordde: ‘Lieve heren, wat moet ik doen opdat ik zalig worde?’ (vrs30b) De ziel die voor de Almachtige God beeft, roept niet alleen uit: ‘Wat zal ik hebben’ maar ‘wat zal ik doen.’ ‘Geloof’ zegt Paulus, ‘Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis’ (vrs31). Om zijn bereidwilligheid om de Heere Jezus te gehoorzamen te bewijzen, om Hem in de weg van het Evangelie aan te nemen, liet de stokbewaarder zich in dat zelfde uur van de nacht dopen (vrs33). Merkt ook op dat zijn gehele huis geloofde en gedoopt werd (vrs 33/34) ‘Zo velen als er geloofden, zo velen werden er gedoopt.’ Er was eerst geloof, er werden alleen mensen in zijn huis gedoopt die hun geloof konden belijden en dat was zijn gehele huis.

Zevende voorbeeld: De geschiedenis van Lydia is nog een voorbeeld voor u. Deze lezen wij in Hand. 16:14-15 ‘En een zekere vrouw met name Lydia, een purperverkoopster, van de stad Thyatíra, die God diende, hoorde ons ; welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd. En als zij gedoopt was en haar huis, bad zij ons , zeggende: Indien gij hebt geoordeeld, dat ik den Heere getrouw ben, zo komt in mijn huis en blijft er. En zij dwong ons.’

Een Godvrezende vrouw, een biddend vrouw. God opende haar hart om acht te slaan op Zijn woorden gesproken door Paulus, en bij de rivier zijnde, werd zij gedoopt. Als de harten gesloten blijven, hoe weerhouden zich de zielen om Christus te gehoorzamen! Een trekking van Christus, doet de ziel lopen, ‘Trek mij, wij zullen U nalopen. ‘De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkameren; wij zullen ons verheugen en in U verblijden; wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan den wijn; de oprechten hebben U lief.’ (Hoogl.1:4) De Heere opende het hart van Lydia, zij geloofde en werd gedoopt. Indien de Heere uw hart opent, om het Evangelie te geloven en dit belijd, dan mag u gedoopt worden en anders niet. U leest ook hier weer, dat het gaat om geloof en belijdenis en baby kan geen belijdenis afleggen en werd dan ook niet gedoopt.

Achtste voorbeeld: Wij lezen in Hand.18:8: ‘En Crispus, de overste der synagoge, geloofde aan den Heere met geheel zijn huis, en velen van de Korinthiërs hem horende, geloofden en werden gedoopt.’ Crispus geloofde, zijn huisgezin geloofde, die hem hoorde geloofden; het kwam bij hen allen op het geloof en hun belijdenis aan en daarop werden zij gedoopt.

Al de voorbeelden hebben hetzelfde karakter; onderwijs, geloof, belijdenis en daarna de heilige doop.

Aldus hebt u voorbeeld en voorschrift. Indien gebod of voorbeeld enige kracht heeft, hier zijn ze beide. Ziet toe dat u niet zondigt tegen een zodanig duidelijke onderwijzing. Die zondigt tegen voorschrift en voorbeeld, zondigt inderdaad.

[1] Op de dag der eerstelingen kwamen de Joden, die onder de ceremoniële wetten leefden, naar Jeruzalem, zij kwamen om de eerste vruchten te offeren. Deze Joden waren besneden op de 8e dag, volgens het bevel aan Abraham gegeven. Zij werden na het aannemen van de woorden die Petrus door de Heilige Geest tot hen sprak, gedoopt door onderdompeling, volgens het bevel door de Heere Jezus Zelf gegeven. Hiermee wordt ontkracht dat de kinder-besprenkeling is gekomen in plaats van de besnijdenis, immers werden de besneden Joden gedoopt door onderdompeling, nadat zij gelovig waren geworden. De Heere Jezus heeft geen doop door besprenkeling ingesteld, maar doop door onderdompeling voor hen die Zijn woorden gelovig aannemen. Hij zegende de kinderen en liet de gelovigen onderdompelen. vert.

4. Dopen is onderdompelen of met water bedekken.

1. Het Griekse woord, Baptizo betekent indompelen, onderdompelen of overstelpen. Zo werd Christus in het water gedompeld, ‘En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water. En zie, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag den Geest Gods nederdalen gelijk een duif, en op Hem komen’ (Matth.3:16). Zo werd hij overstelpt of gedompeld in lijden. ‘Maar Ik moet met een doop gedoopt worden; en hoe word Ik geperst, totdat het volbracht zij!'(Luk.12:50)

2. De voorloper of wegbereider des Heeren, Johannes; heeft in de Schrift de bijnaam of ambtstitel: ‘de Doper.’ ‘En in die dagen kwam Johannes de Doper, predikende in de woestijn van Judéa,’ (Mat.3:1) en in Joh.3:23 lezen wij: ‘En Johannes doopte ook in Enon bij Salim, dewijl aldaar vele wateren waren; en zij kwamen daar en werden gedoopt.’ Wat een behoefte was er aan veel water, Johannes stond in het water, dat is nodig voor de doop welke is de onderdompeling.[1]

3. Zij doopten in rivieren. ‘En werden van hem gedoopt in de Jordaan, belijdende hun zonden.'(Mat 3:6) ‘En Johannes doopte ook in Enon bij Salim, dewijl aldaar vele wateren waren; en zij kwamen daar en werden gedoopt.'(Joh.3:23) Waartoe was het nodig in een rivier te dopen en daar, waar veel water was? Is niet een beetje water in een bekken, voldoende om het voorhoofd te besprenkelen of om het hoofd te begieten?

4. De doop is een afbeelding van de begrafenis van Christus. ‘Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.’ (Rom.6:4) ‘Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft.’ (Kol.2:12)

Nu, wij houden het er niet voor, dat iemand begraven is, wanneer een beetje aarde op Zijn gezicht is gesprengd. Hij is begraven wanneer hij overdekt met aarde, rondom daardoor ingesloten, of omgeven is; zo wordt u in de doop begraven.

5. Het lijden van Christus wordt ‘een doop’ genaamd, zie Luk.12:50: ‘Maar Ik moet met een doop gedoopt worden; en hoe word Ik geperst, totdat het volbracht zij!’ Toen Christus leed, werd Hij overstelpt. Waren Zijn smarten alleen op Zijn hoofd of voorhoofd? Nee, nee, geen deel was er vrij, Hij was van hoofd tot voetzool in smart en pijn; Zijn hoofd was gekroond met scherpe dorens; Zijn handen en voeten waren aan het kruis door nageld; en Zijn hele persoon was zo aan het kruis uitgerekt en uitgestrekt, dat men al Zijn beenderen zou hebben kunnen tellen, (Ps.22:17-18) Geen enkel deel was vrij. De mens had gezondigd, lichaam, ziel en geest, en daarom moest de hele Christus voor de zonde lijden. Christus werd in smart en pijn gedoopt; in verdriet verzonken, geheel en al, zonder dat enig deel vrij bleef; overstelpt; en dit noemt Hij zelf een doop. Daardoor wordt iemand, die gedoopt wordt, in het water gedompeld, om aan te geven, hoe Christus in verdriet gedompeld werd om zondaren te zaligen.

6. De doop is een aandoen van Christus. ‘Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan.’ (Gal.3:27) Een lakei van een koning of edelman, droeg een ambtsuniform (livrei) waaraan te zien was, welke heer hij diende. Zo is het dat wij in de doop het livrei des Heere en Zaligmaker aandoen en Hij ons Zelf van ons hoofd tot de voeten kleed. Aldus is het dat wij in de doop Christus aandoen.

7. Toen Christus gedoopt was, klom hij op uit het water. ‘En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water.’ (Mat.3:16a) Werd de doop Hem toegediend, doordat Zijn voorhoofd besprenkeld werd met een beetje water? Dan zou Hij niet in het water geweest zijn, en kon Hij er niet uit zijn opgeklommen; maar omdat Hij gedoopt werd in het water, daarom klom Hij, gedoopt zijnde, uit het water op. Filippus en de kamerling daalden allebei af in het water, en terwijl zij beiden daar in het water waren doopte Filippus de kamerling. Beide kwamen uit het water op. ‘En hij gebood den wagen stil te houden; en zij daalden beiden af in het water, zowel Filippus als de kamerling, en hij doopte hem. En toen zij uit het water waren opgekomen, nam de Geest des Heeren Filippus weg, en de kamerling zag hem niet meer; want hij reisde zijn weg met blijdschap.’ (Hand.8:38-39)

Waarom zijn zij allebei afgedaald, als Filippus de kamerling alleen had besprengd, of water op zijn voorhoofd druppelde?

U ziet, dat de plaats, waar deze verschillende personen gedoopt werden, een rivier, een zeker water was. Hun handeling was aldus: zij gingen af in het water, als zij in het water waren, werden zij gedoopt. Dit gebeurde in plaatsen, waar veel water was. Het doel van de doop was; de begrafenis van Christus te verkondigen. Nu, indien er geen begrafenis onder water geschiedt om

Christus’ begrafenis te verkondigen, dan gaat de grote betekenis van de instelling verloren. De begrafenis wordt zeer goed voorgesteld door indompeling onder het water.

Vraag: Maar waarom zou het besprengen met water niet even goed dienst kunnen doen, als het in water onderdompelen. Waarom zou het beter zijn, in een grote hoeveelheid water te dopen, dan besprengen met een kleine hoeveelheid water?

Antw. Besprenging kan niet even goed dienen als in water onderdompelen.

1.Omdat God een ijverig (jaloers) God is en gesteld op kleine dingen, welke Hij zelf heeft ingesteld voor Zijn eredienst. Waarschijnlijk hebben Nadab en Abihu gedacht, toen zij vuur in hun wierookvaten deden, dat het even goed dienen kon, al was het juist geen vuur van het altaar; maar God noemt het vreemd vuur en daarom doodt Hij hen met vuur. ‘En de zonen van Aäron; Nadab en Abíhu, namen een ieder zijn wierookvat en deden vuur daarin en legden reukwerk daarop, en brachten vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN, hetwelk Hij hun niet geboden had.
Toen ging een vuur uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde hen; en zij stierven voor het aangezicht des HEEREN.’ (Lev.10:1-2) Merkt op, wat Mozes daarop zegt in het derde vers: ‘En Mozes zeide tot Aäron: Dat is het wat de HEERE gesproken heeft, zeggende: In degenen die tot Mij naderen, zal Ik geheiligd worden, en voor het aangezicht van al het volk zal Ik verheerlijkt worden.’

God gebood aan Mozes tot de rots te spreken zodat het mopperende volk zou worden voorzien van water maar Mozes sloeg de rots, daarom moest hij sterven, zonder Kanaän in te gaan. (Num.20:8-12) Hoe nauwlettend hebben wij dus acht te slaan op het bevel van de Heere tot in de kleinste dingen.

2. Besprengen kan ook niet dienen omdat daarbij het doel van de instelling verloren gaat. Dat doel toch, is de verkondiging van de dood, begrafenis en opstanding van de Heiland. ‘Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.'(Rom.6:4)

Nu, zowel besprengen als begieten kan geen beeld genoemd worden van begraven daarom kan geen van beide beantwoorden aan het doel.

3. Besprengen kan niet dienen, omdat het niet is wat God heeft bevolen. Naäman de melaatse vond de wateren van Damascus even goed (of beter) dan de wateren van lsraëI, en daarom vroeg hij: ‘ Zijn niet Abána en Farpar, de rivieren van Damascus, beter dan alle wateren van Israël; zou ik mij in die niet kunnen wassen en rein worden? Zo wendde hij zich en toog weg met grimmigheid.'(2 Kon.5:12) God had hem aangewezen zich te wassen in de Jordaan; niet omdat er enige geneeskracht was in dat water, maar God gebood hem zich in de Jordaan te dopen, daarom werd hij gehoorzaam zijnde, gereinigd. Dopen is Gods aanwijzing, en daarom mag in de plaats daarvan geen besprengen, begieten of welke andere vorm dan ook gesteld worden.

4. Besprengen kan niet dienen, omdat het niet is naar het voorbeeld. Christus ging af in het water, want Hij klom op uit het water, ‘En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water’ (Matth.3:16a). Filippus en de kamerling daalden af in het water. ‘En hij gebood den wagen stil te houden; en zij daalden beiden af in het water, zo Filippus als de kamerling, en hij doopte hem.’ (Hand.8:38). Het is niet aan ons, ceremoniën te bedenken maar wel zijn wij geroepen het ons voorgehouden voorbeeld te volgen, opdat wij niet schuldig bevonden worden aan eigenwillige godsdienst.

5. Besprenging kan niet dienen, omdat het veranderen van Gods instelling een trotse verwaandheid is. Is de Heere niet wijs genoeg om een invulling te geven aan Zijn eigen eredienst? De Heere Zelf geeft aan hoe Hij Zijn eredienst wil laten uitvoeren. Jesaja zegt in hoofdstuk 24:5: ‘Want het land is bevlekt vanwege zijn inwoners; want zij overtreden de wetten, zij veranderen de inzetting, zij vernietigen het eeuwig verbond.’ Het is ongepast een jota of tittel te veranderen van het gebod des Heeren.

6. Besprengen kan niet dienen, omdat besprengen geen dopen is. Besprengen is niet wat door God bedoeld wordt. Dopen is indompelen of onderdompelen. Lees ook Jezus getuigenis over Johannes in Lukas 7:24-35. ‘En al het volk hem horende, en de tollenaars die met den doop van Johannes gedoopt waren, rechtvaardigden God. Maar de farizeeën en de wetgeleerden hebben den raad Gods tegen zichzelven verworpen, van hem niet gedoopt zijnde.’ (luk.7:29-30)

Toevoeging van de vert. 2012

Waar komt het woord Dopen vandaan? Kijk naar de oorspronkelijke betekenis van het woord “dopen” te beginnen bij het werkwoord “dopen” dat van het zelfstandig naamwoord “doop” is afgeleid.

Hoewel er bij het woord dopen gedacht wordt aan indopen of onderdopen, kijken we vooral naar de oorspronkelijke Griekse tekst.

Als we naar het Engelse woord ‘baptise’ kijken, zien we dat het, net als het Nederlandse woord ‘baptist’, gevormd is van de Griekse werkwoordsvorm ‘baptizo.’ Eigenlijk is dit woord dus nooit echt vertaald, maar min of meer letterlijk uit het Grieks overgeschreven. De belangrijkste Engelse vertaling is de ‘King James Version’ deze is te vergelijken met de Nederlandse Statenvertaling. In deze Bijbel staat nog steeds het woord ´baptise´

Omdat King James wel de macht in het land bezat, maar over religieuze zaken, verantwoording moest af leggen aan de bisschoppen van de Anglicaanse kerk, wilde hij voorzichtig zijn in de vertaling die op zijn naam zou komen te staan. Hij besloot om een aanvaring met de bisschoppen te voorkomen het woord ‘baptizo’ gewoonweg niet te vertalen.

De stam van het woord baptizo is bapto. De tussenvoeging ‘iz’ betekent zoals bij alle Griekse werkwoorden dat het om een woord gaat dat iets veroorzaakt. Wat er gebeurd wordt bepaald door het basiswerkwoord waaruit deze vorm is opgebouwd.

Om dus te weten wat het woord baptizo veroorzaakt, moeten we de betekenis uitzoeken van het enkelvoudige stamwoord bapto.

Er zijn verschillende Bijbelteksten in het nieuwe testament waarin het woord bapto voorkomt, zonder dat hier de doop (als in: ‘mensen dopen’) mee bedoeld wordt.

1. Lukas 16:2,. ´En hij riep en zeide: Vader Abraham, ontferm u mijner en zend Lázarus, dat hij het uiterste zijns vingers in het water dope, en verkoele mijn tong; want ik lijd smarten in deze vlam.

2. Joh. 13:26, ‘Jezus antwoordde: Deze is het, dien Ik de bete, als Ik ze ingedoopt heb, geven zal. En als Hij de bete ingedoopt had, gaf Hij ze Judas, Simons zoon, Iskáriot.

3. Openb. 19:13, ´En Hij was bekleed met een kleed dat met bloed geverfd was; en Zijn Naam wordt genaamd het Woord Gods´. (Deze tekst is zowel in de Leidse als de meeste Engelse en Duitse vertalingen vertaald met; ‘een kleed gedoopt in bloed’)

Ook komt in het nieuwe testament verschillende keren het woord embapto voor. ’em’ betekent in het Grieks ‘in’

4. Matt. 26:23, ´En Hij antwoordende zeide: Die de hand met Mij in den schotel indoopt, die zal Mij verraden.

5. Markus 14:20, ´Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het is een uit de twaalve, die met Mij in den schotel indoopt´.

In alle gevallen geeft het duidelijk aan dat het hier gaat om, iets onderdompelen in een vloeistof en het er daarna weer uit halen.

Ook het Grieks Nederlands woordenboek geeft als verklaring voor bapto: indompelen.

In de oud Griekse taal die al eeuwen voor het schrijven van de Bijbel veel gebruikt werd, is aan dit woord baptizo altijd de grondbetekenis toegekend als: onderdompelen, bedelven of indopen.

In de Griekse vertaling van het oude testament, daterend uit meer dan een eeuw voor Christus, wordt de onderdompeling van Naäman vertaald met het woord baptizo. Dit in grote tegenstelling met het Griekse woord nipto dat wassen betekent. In de zin van handen of lichaam wassen. Naäman ging zich niet wassen in de rivier maar onderdompelen. Dat is heel iets anders in het Grieks.

Ook als Jezus zelf gedoopt wordt in Matt. 3:16 staat daar in het Grieks baptizo. Er staat En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water. En zie, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag den Geest Gods nederdalen gelijk een duif, en op Hem komen´. In het Engels ´And Jezus, when He was baptized, went up straightway out of the water´.

Het Griekse woord hier is anebe en dat betekent omhoog of ‘er uit’ komen. Je kunt pas omhoog komen uit het water als je eerst onder water bent gegaan. Als Johannes zegt in Matt.3:11 ‘Ik doop u wel met water tot bekering’, gebruikt de Bijbel het Griekse woord baptizo. Hij dompelde zijn dopelingen onder. Als Jezus in Matt. 28:19 zegt: ‘Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb.’ gebruikt de Heere Jezus hier heel duidelijk het woord baptizo, dat is: onderdompelen. Er staat dus eigenlijk: gaat heen en dompel ze onder in de naam des Vaders……enz.

Iedereen begrijpt nu, waarom king James van Engeland erg voorzichtig was en het woord Baptizo eigenlijk niet durfde te laten vertalen. In de Anglicaanse kerk, waar men doop door besprenkeling van water gebruikte, zou dit zeker tot problemen hebben geleid. Hij was bang dat zijn ‘King James’ vertaling dan niet in gebruik zou zijn genomen.

Maarten Luther schreef het volgende over het woord voor DOOP:

‘In het Latijn kan het met onderdompeling vertaald worden, bijv. iets in water onderdompelen, zodat het geheel door water wordt bedekt. En hoewel die gewoonte buiten gebruik geraakt is… toch behoord men geheel ondergedompeld en onmiddellijk weer uit het water getrokken te worden. Want dit schijnt de etymologie van het woord te vereisen’ (Maarten Luther, Opera, Tom. 1, blz.72). Etymologie van het woord dopen: Causatiefafleiding met pgm. *-jan- van dezelfde wortel als het bn. → diep, dus letterlijk ‘diep maken, in de diepte doen’ en zodoende ook ‘onderdompelen’.

Calvijn schreef het volgende in zijn Institutie van de Christelijke religie:

‘Het woord DOOP duidt het onderdompelen aan; en het is zeker dat onderdompeling in praktijk was bij de primitieve gemeente.’
(Joh. Calvijn, Institutie, Boek IV, Hoofdst. XV, Art. 19).

Einde toevoeging.

[1] De kanttekening van de Statenvertaling wijst op de ontrouwe vertaling van de tekst; Mat.3:11, in de Bijbel staat: met water, in de grondtaal (Grieks) staat: in water. Dit geld ook voor de volgende teksten: Mark 1:8, Joh.1:26, Hand 1:5, -11:16, vert.

5. De geloofsdoop (baptizo) moet worden aangehouden tot de tweede komst van Christus.

Opdat het duidelijk wordt, dat de geloofsdoop moet blijven en door de gelovigen in de praktijk geëerd dient te worden tot de Tweede Komst van Jezus Christus; leest u deze zes punten.

1. Bedenk dat de geloofsdoop eens geboden werd, en nooit is herroepen. Geen macht kan een gebod van Christus herroepen, dan dezelfde macht van Christus, door welke het gebod werd gegeven. Zie Judas vers 3; ‘Geliefden, alzo ik alle naarstigheid doe om u te schrijven van de gemene zaligheid, zo heb ik noodzaak gehad aan u te schrijven, en u te vermanen, dat gij strijdt voor het geloof, dat eenmaal den heiligen overgeleverd is.’

2. Bedenk dat de geloofsdoop bediend werd vóór en na de opstanding van Jezus Christus. Vóór de opstanding van Christus oa; Matth.3:16, Joh.3:23, 4:1-2.

Na de opstanding van Christus oa; Hand.2:38, 8:12,38, 10:47, 22:16, enz.enz.

3. Bedenk dat de geloofsdoop werd bevolen na de opstanding van Christus: ‘Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb.’ (Matth.28:19) Indien de geloofsdoop

geëindigd was met de dood van Christus, dan zou hij zijn niet geboden, door de Heere Jezus zelf, en bediend zijn geworden na Zijn opstanding.

4. Bedenk dat het doel van de instelling blijft, net zo goed als dit het geval is met het Heilig avondmaal des Heeren. Het doel van het Heilig avondmaal is de dood des Heeren te verkondigen, totdat Hij komt, en dit zo dikwijls te doen tot Zijn gedachtenis. Zolang het ons nodig is Christus’ dood te verkondigen, zolang hebben wij deze instelling te handhaven als een gedachtenis van Hem, tot aan Zijn tweede komst toe. Nu, dit geld precies zo voor de doop; om de dood, de begrafenis en de opstanding van Christus te verkondigen. Zie ook Romeinen 6:3-4, ‘Of weet gij niet dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden.’ En daar het doel en voorwerp blijft, zo blijft de instelling tot Zijn tweede komst.

5. Bedenk dat de geloofsdoop in alle eeuwen is aangehouden door Christenen, sinds de Heere Jezus dit gebod aan Zijn heiligen naliet. Waarom dan toch zijn er, die twijfel opwerpen ten aanzien van de duur van deze instelling?

6. Vraag het uzelf af; of niet dezelfde redenering, welke de geloofsdoop ter zijde stelt, indien zij wordt toegestemd, alle instellingen te niet maakt. Indien u toestemt dat, toen de Geest gekomen is, de geloofsdoop door onderdompeling ophield, kunt u dan niet even goed zeggen, dat toen de Geest gekomen is de Prediking ophield, en het Gebed ophield, het Heilig avondmaal ophield, enz. Zulke redenering kan alleen uit een verdorven menselijk hart voortkomen. Deze redenering zou leiden tot de verwaarlozing van alle Christelijke instellingen.

Laten wij ons verre houden van zulke gevaarlijke redenering, die de gehoorzaamheid aan onzen Heere zou doen ontlopen. Laat ons doen, wat de Heere Jezus Zelf ons gebiedt: ‘En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen. (Matt.28:18-20)

6. Geen mate van genade of van de Geest geeft gegronde aanleiding, dat iemand zich onttrekt aande geloofsdoop.

Dat geen mate van Genade of van den Geest gegronde aanleiding kan zijn om zichzelf van de geloofsdoop te onthouden, zal u helder en duidelijk voorkomen, als u de volgende zaken bij uzelf bedenkt.

1. Dat de Doop uit den hemel is, gelijk u lezen kunt in Matth.21:25 ‘De doop van Johannes, vanwaar was die? Uit den hemel of uit de mensen? En zij overlegden bij zichzelven en zeiden: Indien wij zeggen: Uit den hemel, zo zal Hij ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd’? Welnu, wat kan ons tegenhouden een hemels gebod te gehoorzamen?

2. Dat de Heere Jezus alle genade had en de Geest zonder mate. ‘Want Dien God gezonden heeft, Die spreekt de woorden Gods; want God geeft Hem den Geest niet met mate.'(Joh.3:34). En toch werd de Heere Jezus gedoopt in de rivier de Jordaan. ‘Toen kwam Jezus van Galiléa naar de Jordaan tot Johannes, om van hem gedoopt te worden.’ (Matth.3:13) Is Christus de gelovigen niet een goed voorbeeld tot navolging?

3. Dat God nergens den Doop heeft beperkt tot personen, die geringere genade, of weinig van de Geest hebben. Nee, integendeel, heeft God Zijn Geest niet beloofd, opdat u Zijn instellingen houden mocht en ze doen? ‘En Ik zal hun enerlei hart geven, en zal een nieuwen geest in het binnenste van u geven, en Ik zal het stenen hart uit hun vlees wegnemen, en zal hun een vlezen hart geven, Opdat zij wandelen in Mijn inzettingen, en Mijn rechten bewaren en dezelve doen; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn.’ (Ezech.11:19-20.)

4. Dat de Apostel het ontvangen van den Geest als bepaalde reden en aanmoediging tot de doop aangeeft: ‘Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben gelijk als ook wij? En hij beval dat zij zouden gedoopt worden in den Naam des Heeren. Toen baden zij hem dat hij enige dagen bij hen wilde blijven.'(Hand 10:47-48). Nu, bedenk eens: de discipelen waren de doop des Geestes zo deelachtig, dat zij met vreemde talen spraken en profeteerden. Bedenk daarbij dat met talen spreken en profeteren een zodanige mate

van de Geest is, welke in onze dagen niet genoten wordt en toch: de apostel gebood dat zij zouden gedoopt worden in de Naam des Heeren.

7. De hoge waarde van de doop der gelovigen.

De grootheid van de instelling van de doop der gelovigen zal door u erkend worden, als u let op deze zeven bijzonderheden:

1.De geloofsdoop is een instelling welke het Voorbeeld tot bevestiging heeft; want de Overste Leidsman onzer zaligheid, liet zich onderdompelen, zoals ons wordt verhaald in Matth.3:13 ‘Toen kwam Jezus van Galiléa naar de Jordaan tot Johannes, om van hem gedoopt te worden.’ Christus zegt: ‘Zo iemand Mij dient, die volge Mij; en waar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn. En zo iemand Mij dient, de Vader zal hem eren.’ (Joh.12:26) Christus is het beste voorbeeld. Wilt u Hem in alles dienen en het Lam volgen, waar het ook henen gaat?

2. De geloofsdoop wordt bediend in een Grote Naam; ‘Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.’ (Matth 28:19-20) Deze Naam mag niet worden geminacht; het is de Naam van den grote God.

3. De geloofsdoop is een grote zaak; hij wordt door de Heere Jezus zelf ‘gerechtigheid‘ genoemd. Gerechtigheid is iets groots, Christus spreekt er van als een betamelijke zaak: ‘Maar Jezus antwoordende zeide tot hem: Laat nu af; want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij van Hem af.’ (Matth.3:15.) Een vervulling van alle gerechtigheid is inderdaad niet gering te schatten.

4. De geloofsdoop is een onderdeel van de opdracht die de Heere Jezus zelf geeft aan Zijn discipelen. De Gezegende Zaligmaker geeft deze opdracht na Zijn opstanding en vlak vóór Zijn hemelvaart, zoals blijkt uit Matth.28:19-20: ‘Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.’

5. Aan de geloofsdoop zijn grote beloften verbonden. ‘En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.'(Matth.28:20) Hier is de belofte van de heerlijke tegenwoordigheid van Christus met hen, die onderwijzen en dopen. Dan is er ook nog de belofte van de Heilige Geest: ‘En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal.'(Hand.2:38-39) Ook staat er de belofte, de verzekering of het teken van de afwassing van de zonden; ‘En nu, wat vertoeft gij? Sta op, en laat u dopen en uw zonden afwassen, aanroepende den Naam des Heeren.'(Hand.22:16) De waterdoop op zich reinigt niet, want Simon de tovenaar was gedoopt en toch ‘in een gans bittere gal en samenknoping der ongerechtigheid.’ (Hand.8:23) Toch als de gelovige de doop ontvangt, dan is in deze onderdompeling, de gelovige een levendig zinnenbeeld, een verfrissend teken van de afwassing van zijn zonden. Ongetwijfeld wil het zeggen, dat de wassing door de onderdompeling een uitwendig teken is van de afwassing van de zonden door het bloed van Jezus Christus. Het is duidelijk dat in het Woord van God, daarvan alleen bij de gelovige sprake is. Verder vindt u de belofte der zaligheid verbonden aan de geloofsdoop, dit is verbonden aan het geloof. ‘Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.’ (Mark.16:16)

Nu dat is, de tegenwoordigheid van Christus, de Heilige Geest, vergiffenis van zonde en de gift der zaligheid. Deze allen zijn grote beloften, elk van die afzonderlijk en allen samen zijn, zoals het Woord der Waarheid ons leert, met de doop verbonden.

6. Let op de uitnemendheid van de geloofsdoop. Elk woord van God is buitengewoon gewichtig, maar de doop heeft de bijzondere eer, dat hij onmiddellijk naast het geloof is geplaatst, als er sprake is van de zaligheid. De Schrift zegt niet: ‘Die geloofd zal hebben en, het Heilig Avondmaal zal gevierd hebben, die zal zalig worden.’ Ook geeft de Bijbel geen andere instelling zo een uitnemende plaats, maar zeer duidelijk en onderscheiden zegt de Heere: ‘Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.’ (Mark.16:16) Is de doop dan niet iets groots, welke aldus verbonden is aan het geloof? Is het geloof niet de wortel en moeder van alle genade, waardoor de mens gerechtvaardigd wordt en waarbij hij leeft?

7. Nadat Christus ten hemel is gevaren, heeft Hij verschillende keren duidelijk geboden de gelovigen te dopen.

a. De Geest gebood Filippus zich bij de wagen van de Kamerling te voegen. ‘En de Geest zeide tot Filippus: Ga toe en voeg u bij dezen wagen.'(Hand 8:29) Dit geschiedde met de bedoeling dat hij de kamerling Christus zou prediken en hem daarna zou dopen. ‘En toen zij uit het water waren opgekomen, nam de Geest des Heeren Filippus weg, en de kamerling zag hem niet meer; want hij reisde zijn weg met blijdschap.’ (Hand 8:39) Hier heeft u een roeping van den hemel om de gelovigen te dopen; Filippus, de diaken, werd er toe geroepen.

b. Zie ook de zending van Ananias tot Saulus, De Heere roept Ananias in een gezicht, en zendt hem tot Paulus. ‘En er was een zeker discipel te Damascus, met name Ananías; en de Heere zeide tot hem in een gezicht: Ananías. En hij zeide: Zie, hier ben ik, Heere. En de Heere zeide tot hem: Sta op, en ga in de straat genaamd de Rechte, en vraag in het huis van Judas naar een , met name Saulus, van Tarsen; want zie, hij bidt’ (Hand.9:10-11) Later vertelt Paulus de geschiedenis in Handelingen 22:1-21 Ananias heeft tegen Paulus gezegd: ‘En nu, wat vertoeft gij? Sta op, en laat u dopen en uw zonden afwassen, aanroepende den Naam des Heeren.'(Hand.22:16)

c. In Handelingen 10 leest u dezelfde zaak weer. In vers 4 tot

6 leest u dat er een engel van de hemel naar Cornelius gezonden werd, die hem gebood Petrus te ontbieden, die hem woorden der zaligheid zal vertellen (vrs.22c) In vers 18-24 leest u de roeping van Petrus door de Heilige Geest. ‘Daarom, sta op, ga af, en reis met hen, niet twijfelende want Ik heb hen gezonden.’ Petrus werd gezonden vanuit de hemel om tot Cornelius woorden ter zaligheid te spreken, waardoor Cornelius zalig zou worden.

De prediking van Petrus werd gezegend door de Heilige Geest. ‘Als Petrus nog deze woorden sprak, viel de Heilige Geest op allen die het Woord hoorden.’ (vrs.44) Let vervolgens op het bevel om te dopen: ‘Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben gelijk als ook wij? En hij beval dat zij zouden gedoopt worden in den Naam des Heeren. Toen baden zij hem dat hij enige dagen bij hen wilde blijven.'(vrs.47-48)

U ziet in deze voorbeelden, dat, na de hemelvaart van Christus, de doop werd bevolen. Dit bewijst dat de geloofsdoop een grote instelling van God is!

Tegenwerpingen:

‘s Mensen hart is zo bedorven, dat hij tegenwerpingen durft te opperen tegen de duidelijkste waarheid in het gezegende Woord van God. Daarom worden er ook bestrijdingen vernomen van de doop der gelovigen Dit moet ons niet verbazen; want welke van Gods waarheden is niet bestreden en tegengestaan? Ja, wordt God zelf niet bestreden en tegengestaan? Maar van de doop mogen wij wel zeggen, wat Paulus eenmaal sprak: ‘want dit is in geen hoek geschied.’ (Hand.26:26d)

Ik wijs alleen maar op deze tekst, er staat geschreven van sommigen: ‘Want het hart dezes volks is dik geworden, en zij hebben met de oren zwaarlijk gehoord, en hun ogen hebben zij toegedaan; opdat zij niet te eniger tijd met de ogen zouden zien, en met de oren horen, en met het hart verstaan, en zich bekeren, en Ik hen geneze.'(Matth.13:15) Ziet toe, dat u uw ogen niet sluit,

maar indien u gewillig de waarheid wilt zien, dan ben ik er zeker van, dat u gewillig zult gemaakt worden om deze instelling te gehoorzamen ten dage van Gods heerkracht. Echter, indien u in uw geweten nog wat twijfelachtig staat en wat meer licht en zekerheid begeert, let dan op de antwoorden die hier gegeven worden op de volgende tegenwerpingen:

1e Tegenwerping: Sommigen leren, dat de geloofsdoop alleen gebruikt werd in een zekere tijd en dat deze tijd nu tot een einde is gekomen. ‘Want’ zo zeggen zij: ‘in Matth.28:19-20 staat; tot aan de voleinding der wereld, daarmee wordt bedoeld tot het einde van die tijd, die eeuw of die bedeling en niet langer.

Hierop antwoord ik: Dit kan de zin van de tekst niet wezen: Ten eerste; omdat Christus de apostelen gebiedt hier te leren; ‘te onderhouden alles wat Ik u geboden heb.’ (Matth.28:19d). Houdt u het er nu voor dat alles wat de apostelen de volken moesten leren te onderhouden, alleen maar tot het einde van die tijd, die eeuw of die bedeling, duren moest? Christus heeft gesproken van bekering, van geloof, van heiligmaking, even goed als van gedoopt te worden. Hebben wij nu bekering, geloof en heiligmaking, niet verder te houden dan tot het einde van die eeuw?

Christus heeft Zijn tegenwoordigheid beloofd tot de voleinding der wereld. Welnu, heeft Christus Zijn tegenwoordigheid alleen tot het einde van de Joodse bedeling beloofd? Dit zou een verschrikkelijke en noodlottige leer zijn. Hij Zelf heeft gezegd: ‘Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten.’ (Hebr.13:5c) De belofte van Zijn heerlijke tegenwoordigheid is bestemd om van kracht te zijn door alle tijden, eeuwen en bedelingen heen. Christus heeft gezegd: ‘En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen.’ (Matth.28:20) Dit is; Ik zal met u zijn in alle tijden, eeuwen en bedelingen tot aan het einde van alle tijden, eeuwen en bedelingen. Daarom staat er in Matth.28:19d-20 ‘onderhouden alles wat Ik ugeboden heb. En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld.’

2e Tegenwerping: Maar de waterdoop was van Johannes.

Antwoord: Was de doop van Johannes uit den hemel of uit de mensen? De doop van Johannes was uit den hemel. ‘De doop van Johannes, vanwaar was die ? Uit den hemel of uit de mensen? En zij overlegden bij zichzelven en zeiden: Indien wij zeggen: Uit den hemel, zo zal Hij ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd?’ (Matth.21:25) Lees ook de geschiedenis in Matth. 21:23-27.

Verder had Johannes slechts de weg te bereiden voor Christus heen. ‘En gij, kindeken, zult een profeet des Allerhoogsten genaamd worden; want gij zult voor het aangezicht des Heeren vooruitgaan, om Zijn wegen te bereiden’. (Luk.1:76) Zodat Johannes alleen de wegbereider van Christus was, dit was de weg van Christus, niet de weg van Johannes.

Maar verder: Is niet de doop door Christus geboden, en door de gemeenten uitgeoefend na de dood van Johannes en na de opstanding van Christus? Heeft Christus niet gezegd: ‘Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb.’ (Matth.28:19) en lust het u om te beweren, dat dit de doop van Johannes was?

3e Tegenwerping: ‘Maar’, zegt iemand: ‘Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar een nieuw schepsel.’ (Gal.6:15)

Antwoord. – Eens betekende de besnijdenis iets, want de Heere zou Mozes gedood hebben, omdat hij verzuimd had zijn zoontje te besnijden. Zie Exod 4:24-26. Bovendien heeft de Heere gezegd, (onder de oude bedeling): ‘En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden: hij heeft Mijn verbond gebroken.’ (Gen.17:14) Onder het Evangelie (de nieuwe bedeling) heeft de besnijdenis geen kracht, omdat zij afgeschaft is; ‘Zie, ik, Paulus, zeg u, zo gij u laat besnijden, dat Christus u niet nut zal zijn. En ik betuig wederom een iegelijk mens die zich laat besnijden, dat hij een schuldenaar is de gehele wet te doen.’ (Gal.5:2-3) Maar wilt u hieruit opmaken dat de geloofsdoop niets is, omdat de besnijdenis niets is omdat deze is afgeschaft? God zelf heeft de besnijdenis afgeschaft en de geloofsdoop bevolen. Dit zou zeker een zeer dwaze en een geheel nutteloze redenering wezen. De doop is een bevel van den Heere Jezus, Matth.28:16-20. Zou u willen beweren, dat dit gebod niets is. Dit zij verre van u!

4e Tegenwerping: Ik ben met den Geest gedoopt, dat is de hoofdzaak en het wezen. De waterdoop is maar een vorm, een schaduw.

Antwoord: Hetzelfde kunt u evengoed zeggen van alle andere instellingen; zij zijn slechts schaduwen. Het Heilig avondmaal is maar een schaduw, het gebed, het horen en de prediking zijn slechts schaduwen. Wanneer u zo ver gekomen bent, en al deze dingen hebt opgegeven, waar zult u dan belanden? De vraag is niet of de doop een schaduw is, dan niet; maar of Christus hem heeft geboden? Indien ja, verzet u toch niet tegen de Zone Gods, opdat Hij niet toorne. Of Zijn inzetting een schaduw of geen schaduw is, dat is niet uw zaak. Twist niet met uw Heere en Meester, maar volg de raad van Maria de moeder van de Heere Jezus: ‘Zo wat Hij ulieden zal zeggen, doet dat.'(Joh.2:5b) Noem, als het u goeddunkt, de geloofsdoop een schaduw; maar bedenk dan tevens, dat Christus zich eraan onderwierp, wie bent u dan die weigert? Wilt u wijzer zijn dan Christus? In Hand.10: 44-48 lezen wij de geschiedenis van de hoofdman Cornelius: ‘Als Petrus nog deze woorden sprak, viel de Heilige Geest op allen die het Woord hoorden. En de gelovigen die uit de besnijdenis waren, zovelen als er met Petrus waren gekomen, ontzetten zich dat de gave des Heiligen Geestes ook op de heidenen uitgestort werd; Want zij hoorden hen spreken met vreemde talen, en God grootmaken. Toen antwoordde Petrus: Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben gelijk als ook wij? En hij beval dat zij zouden gedoopt worden in den Naam des Heeren. Toen baden zij hem dat hij enige dagen bij hen wilde blijven.’

Vergeet niet, dat hij, die in het minste getrouw is, in het grote getrouw is.

5e Tegenwerping: Is de doop niet in de plaats van de besnijdenis gekomen?

Antwoord: Volstrekt niet; want er is geen enkel woord in de Bijbel voor zulk een gevoelen, er is geen enkele tekst die daarop wijst. U mag niet wijzer zijn boven wat geschreven is. Herinnert u vervolgens, dat de besnijdenis alleen het mannelijk geslacht betrof: maar in Hand.8:12 staat geschreven: ‘Maar toen zij Filippus geloofden, die het Evangelie van het Koninkrijk Gods en van den Naam van Jezus Christus verkondigde, werden zij gedoopt, beide mannen en vrouwen.’

6e Tegenwerping: Maar zijn niet zeer geleerde mannen voor de kinderdoop?

Antwoord: Er is geen dwaling, die geen voorstanders en verdedigers heeft gehad onder hen, die de roem van geleerdheid bezaten. Terwijl vaak de Waarheid schade leed onder hun behandeling, mede door het overnemen van aannames en dwalingen uit de vroege eeuw. De Farizeeën en de Schriftgeleerden, de geleerde mannen van die tijd, verwierpen de raad Gods tegen zichzelf, van Johannes niet gedoopt zijnde. Spreek toch niet gelijk zij spraken, lees ook het getuigenis van de Heere Jezus over Johannes en wat Hij zegt over deze geleerden. ‘Als nu de boden van Johannes weggegaan waren, begon Hij tot de scharen, van Johannes te zeggen: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? Een riet dat van den wind ginds en weder bewogen wordt? Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een mens met zachte klederen bekleed? Zie, die in heerlijke kleding en wellust zijn, die zijn in de koninklijke hoven. Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een profeet? Ja, Ik zeg u, ook veel meer dan een profeet. Deze is het van welken geschreven is: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal. Want Ik zeg ulieden: Onder die van vrouwen geboren zijn, is niemand meerder profeet dan Johannes de Doper; maar de minste in het Koninkrijk Gods is meerder dan hij. En al het volk hem horende, en de tollenaars die met den doop van Johannes gedoopt waren, rechtvaardigden God. Maar de farizeeën en de wetgeleerden hebben den raad Gods tegen zichzelven verworpen, van hem niet gedoopt zijnde.’ (Luk.7:24-35)

Hoor naar het antwoord van Christus: ‘In dienzelven tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard.'(Matth.11:25) En verder, als geleerdheid in dit geval enige bewijskracht heeft, zo vraag ik; ‘zijn niet vele Roomse Kardinalen en Jezuïeten zeer geleerde manen? Is dat een reden om Rooms te worden?

7e Tegenwerping: Maar zijn er niet vele godzalige mannen, leraars in de kerk die de kinderdoop voorstaan?

Antwoord: Ongetwijfeld is dit zo; maar u hebt niemand, ook zelfs niet een apostel verder te volgen dan hij Christus volgde of volgt. Paulus zegt in 1 Kor.11:1 ‘Weest mijn navolgers, gelijkerwijs ook ik van Christus.’ Beroep u niet op voorbeelden van godzalige mannen tegen een uitgedrukt woord van God want ook godzalige mannen kunnen dwalen. U leest in Hand.8:12 een duidelijk uitgedrukt bericht van God: ‘Maar toen zij Filippus geloofden, die het Evangelie van het Koninkrijk Gods en van den Naam van Jezus Christus verkondigde, werden zij gedoopt, beide mannen en vrouwen.’ daar tegenover kan geen voorbeeld van vrome mensen en godzalige leraars een ogenblik opwegen. Elia was een godzalig man; hij bad om vuur van den hemel; maar wij moeten zo niet doen. Jósafat was een vroom koning; maar onder zijn regering werden de hoogten niet weggedaan; ‘En hij wandelde in al den weg van zijn vader Asa; hij week niet daarvan, doende wat recht was in de ogen des HEEREN. Evenwel werden de hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten.’ (1Kon 22: 43-44)

Volg geen voorbeelden na tegen het uitdrukkelijk Woord van God in. ‘Gij zult de menigte tot boze zaken niet volgen; en gij zult niet spreken in een twistige zaak, dat gij u neigt naar de menigte, om het recht te buigen.’ (Ex.23:2)

8e Tegenwerping: Maar er staat in de Heilige Schrift niet één woord tegen de kinderdoop

Antwoord: Nadab en Abihu werden met vuur verbrand, omdat zij iets deden, wat de Heere niet geboden had. ‘En de zonen van Aäron, Nadab en Abíhu, namen een ieder zijn wierookvat en deden vuur daarin en legden reukwerk daarop, en brachten vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN, hetwelk Hij hun niet geboden had. Toen ging een vuur uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde hen; en zij stierven voor het aangezicht des HEEREN.’ (Lev.10:1-2) Zie toe, dat u de Heere niet vereert in enige weg, die niet uitdrukkelijk geboden is. De tegenwerping dat er niet één woord tegen de kinderdoop staat, zou u dan ook moeten toepassen dat er niet één uitgedrukt woord tegen de uitvindingen van Rome staat. Staat er ergens in de Bijbel ‘Gij zult géén klokken dopen?’ Waar staat in het Woord: ‘Gij zult géén speeksel, geen room of zout bij de kinderdoop gebruiken.’ gelijk de Roomsen doen? De eerste Roomse priester zou u nog tegen moeten komen, als hij voor zijn godsdienst deze bewijsvoering ging gebruiken, en waarom gebruikt u zelf deze dan?

Om de kinderdoop te veroordelen is het genoeg om te weten dat de Heere deze niet heeft verordend.

9e Tegenwerping: Maar werden niet gehele huisgezinnen gedoopt?

Antwoord: Dan wordt er ook duidelijk bij gemeld dat zij allen werden gedoopt nadat zij gelovig geworden waren en daar een getuigenis van af konden leggen. Van de stokbewaarder lezen wij: ‘en hij werd terstond gedoopt, en al de zijnen.’ (Hand.16:33c) vervolgens lezen we in vers 34b: ‘en verheugde zich dat hij met al zijn huis aan God gelovig geworden was.’

In Hand.18:8 staat: ‘En Crispus, de overste der synagoge, geloofde aan den Heere met geheel zijn huis, en velen van de Korinthiërs hem horende, geloofden en werden gedoopt.’ Lydia en haar huis werden gedoopt. Hier wordt geen melding gemaakt van een man of van kinderen, wij lezen ook niet of zij een maagd of een weduwe was. Alleen diegenen, welke in het huis van Lydia waren, worden

‘broederen’ genoemd (Hand.16:40) Er zijn vele gedoopte huisgezinnen in onze dagen, in welke geen kleine kinderen zijn en dat was ook zo in de dagen der apostelen, want Lukas zegt ons dat zij allen geloofden, dat zij dit dus konden belijden, wat kleine kinderen niet kunnen doen.

10e Tegenwerping: Kinderen waren vroeger leden van de kerk, wij lezen niet dat zij afgesneden werden.

Antwoord: Het Joodse volk, die de natuurlijke takken waren, werd afgebroken door het ongeloof. Indien zij gaan geloven, dan zullen zij weer ingeënt worden; maar tot zolang zijn ze afgebroken; ‘Het is wel; zij zijn door ongeloof afgebroken, en gij staat door het geloof. Zijt niet hooggevoelende, maar vrees. Want is het dat God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, zie toe dat Hij ook mogelijk u niet spare. (Rom. 11:20-21) Zodat alle voorrecht, hetwelk de Joodse kinderen door de vleselijke afstamming ten goede kwam, voorbij is gegaan. Niemand mag zich daarop beroepen, omdat onder het Evangelie de bijl is gelegd aan den wortel van den boom; ‘Hij dan, ziende velen van de farizeeën en sadduceeën tot zijn doop komen, sprak tot hen: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? Brengt dan vruchten voort der bekering waardig. En meent niet bij uzelven te zeggen: Wij hebben Abraham tot een vader. Want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken. En ook is alrede de bijl aan den wortel der bomen gelegd; alle boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen.'(Matth.3:7-10) Daarom zegt niet dat u Abraham (of een andere gelovige) tot een vader hebt. Maar weet dat uzelf moet geloven om een kind Gods te worden; ‘Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven.’ (Joh.1:12) Dit is het zekere Woord van God en naar die regel is van ouds af gehandeld. De Sadduceën werden verworpen toen zij tot de doop kwamen, hun grond voor de doop, dachten zij, was het feit dat zij Abraham tot een vader hadden.

Verder: kinderen waren leden van de nationale kerk van de Joden; maar waar ergens waren kinderen leden van de Christelijke gemeente? Als deze kinderen leden waren, dan waren de met geld gekochte dienstknechten ook leden, ‘Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene des huizes, en de gekochte met geld van allen vreemde, dewelke niet is van uw zaad'(Gen. 17:12) De Heere gebood Abraham al zijn dienstknechten te besnijden, zelfs ook die niet van zijn zaad waren. Is er iemand die wil beweren, dat net zoals alle knechten van Abraham besneden werden, daarom al de dienstknechten en kinderen van een gelovige moeten gedoopt worden, om zo tot leden gemaakt te worden van de gemeente, of zij nu gelovig zijn of niet? God zoekt nu in het Evangelie dezulken, die Hem aanbidden; ‘Maar de ure komt en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook dezulken die Hem alzo aanbidden. God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.’ (Joh.4:23-24) Hoe kan hier vleselijke afkomst gelden? En verder; eenmaal was er een middelmuur des afscheidsels tussen het natuurlijke zaad van Abraham en het overige mensdom. Deze middelmuur des afscheidsels is verbroken; ‘Want Hij is onze Vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende,’ (Ef.2:41) en ook lezen wij in Handelingen 10:34-35; ‘En Petrus den mond opendoende, zeide: Ik verneem in der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is; Maar in allen volke is die Hem vreest en gerechtigheid werkt, Hem aangenaam.’

11e Tegenwerping: Maar is het voorrecht van de kinderen der gelovigen onder het Evangelie (NT geloofsdoop) minder dan het was onder de wet (OT besnijdenis) ?

Antwoord: Wat verstaat u onder ‘voorrecht’? Was het een voorrecht onder de wet te zijn? Is het niet een groter voorrecht, het Evangelie te horen? Of verstaat u onder voorrecht de beloften te hebben, van welke de apostel ons spreekt? Zo ja, lees dan eens Rom.9:8; ‘Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend.’

Of meent u dat het een groot voorrecht geweest is deel te hebben aan de zichtbare instelling der besnijdenis, en zo te komen onder de ceremoniële wet? Is dat een voorrecht? De apostel noemt dit een juk, wat noch onze vaders hebben kunnen dragen, noch wij. Is dit het door u genoemde of bedoelde voorrecht? ‘Nu dan, wat verzoekt gij God, om een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen?'(Hand.15:10)

12e Tegenwerping: Maar het zaad was in verbondsbetrekking. God maakte een verbond met Abraham en zijn zaad.

Antwoord: Wat verstaat u onder ‘verbond’? Bedoelt u daarmee het verbond, welke gemaakt werd bij de berg Sinaï, of het verbond der werken? Wilt u zo graag uw kind onder dat verbond te brengen? Of bedoelt u het verbond der genade, waarin God beloofde hun God te zijn. En oordeelt u , dat Ezau, Saul , Absalom en Jerobeam, de zoon van Nebat, en al de zodanige, in het verbond der genade waren, omdat zij besneden waren? Of wilt u misschien beweren, dat zij hun aandeel in het verbond der genade verloren, zodat u dat genadeverbond gaat omzetten in een verbond der werken? U zit verstrikt in een warnet, waar u niet kunt uitkomen. Let toch op wat de Schrift zegt. God maakte met Abraham en zijn natuurlijk zaad een verbond, om hem het land Kanaän te geven; ‘En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. En Ik zal u en uw zaad na u het land uwer vreemdelingschappen geven, het gehele land Kanaän, tot eeuwige bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn.'(Gen.15:7-8) maar de belofte van leven en zaligheid werd gegeven aan Abraham en zijn geestelijk zaad. ‘Nu zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van één: En uw Zaad, Hetwelk is Christus.'(Gal.3:16) Lees ook de verzen 1 tot 18 van Galaten 3. Als u deze tekst wilt erkennen als waarheid, dan is er weinig moeilijkheid in de tegenwerping, want: ‘Doch ik zeg dit niet alsof het woord Gods ware uitgevallen. Want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn; Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen, maar: In Izak zal u het zaad genoemd worden. Dat is, niet de kinderen des vleses, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend.’ (Rom.10:6-8)

De gelovigen zijn het zaad van Abraham, en deze gelovigen, al zijn ze ook slechts zuigelingen in de genade, komen de geestelijke zegeningen, naar Gods bestelling, toe. Want wat uw kinderen naar het vlees aangaat, deze worden niet voor het zaad gerekend.

13e Tegenwerping: Maar zij ontvingen het recht (zelfs een gebod) om besneden te worden omdat zij in het verbond waren.

Antwoord: De besnijdenis werd gegeven aan Abraham en zijn zaad, en zijn dienstknechten, maar waar wordt in de Schrift de doop gelegd op het natuurlijk zaad, van de gelovige? Wijs dat aan, en anders geef uw redenering op. Het priesterschap was door een verbond, vastgemaakt aan de stam van Levi en hun zaad (evengoed een verbond met God, als het verbond van God met Abraham), zo als u kunt lezen in Num. 25:12-13: ‘Daarom, spreek: Zie, Ik geef hem Mijn verbond des vredes. En hij zal hebben en zijn zaad na hem, het verbond des eeuwigen priesterdoms, daarom dat hij voor zijn God geijverd en verzoening gedaan heeft voor de kinderen Israëls.’ en in Ex.28: 1: ‘Daarna zult gij uw broeder Aäron en zijn zonen met hem tot u doen naderen uit het midden der kinderen Israëls, om Mij het priesterambt te bedienen’: namelijk Aäron, Nadab en Abíhu, Eleázar en Ithamar, de zonen van Aäron. Wilt u nu de bediening des Woords ook vastmaken op de predikanten en hun natuurlijk zaad? Het geval is toch vrij gelijk.

Maar om op de doop terug te komen: Waren er niet velen, die tot de doop kwamen, tot wie Johannes zei: ‘En meent niet bij uzelven te zeggen: Wij hebben Abraham tot een vader. Want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken.’ ? (Matth.3:9) Bleek daaruit niet duidelijk , dat hun vleselijk recht door het Evangelie werd te niet gedaan? ‘En ook is alrede de bijl aan den wortel der bomen gelegd; alle boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen.’ (vrs.10) De godsdienst is een persoonlijke zaak, en de natuurlijke geboorte brengt geen voorrang mee.

Bedenk daarbij, dat Abraham een uitdrukkelijk en duidelijk uitgedrukt Woord van God had, voor de wettigheid of de opdracht van het besnijden van zijn nakomelingen en dienstknechten. Maar waar is zodanig uitdrukkelijk Woord voor het dopen van de kindertjes?

14e Tegenwerping: Maar Christus zeide toch: Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert hen niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods.’ (Luk.18:16b)

Antwoord. De tekst leert u duidelijk, dat deze kinderen niet tot Jezus gebracht werden, om gedoopt te worden. Maar opdat Hij hun de handen mocht opleggen, en voor hen bidden; ‘Toen werden kinderkens tot Hem gebracht, opdat Hij de handen hun zou opleggen en bidden.'(Matth.19:13) Vindt u hier iets, wat enigszins op dopen lijkt? Geen spoor of schaduw, hoe gering ook. Wij gaan nog verder, wij durven erop te staan dat Jezus ze niet doopte, immers Jezus zelf doopte niet maar zijn discipelen. (Joh.4:2)

15e Tegenwerping: Maar er staat: ‘Want u komt de belofte toe, en uw kinderen.’ (Hand2:39a)

Antwoord. Wees zo rechtvaardig voor uw eigen ziel om de gehele tekst te lezen, dan zult u daar in dat gedeelte het volgende lezen: ‘En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat zullen wij doen, mannen broeders? En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal.’ En met veel meer andere woorden betuigde hij en vermaande hen, zeggende: ‘Wordt behouden van dit verkeerd geslacht. Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielen.’ (Hand.2:37-41)

U ziet de belofte is dus voor dezulke, die geroepen worden, of dit nu uw kinderen zijn of zij die daar verre zijn. Indien u nu wilt beweren dat dit woord roepen geen betrekking heeft op de kinderen, maar op degenen die ‘van verre zijn’ dan antwoord ik: ‘Het moet noodzakelijk betrekking hebben op de kinderen, hun ouders en die daar verre zijn, omdat Petrus zegt: ‘Maar dit is het wat gesproken is door den profeet Joël: En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen.’ (Hand.2:16-17)

In Joël 2:32 staat: ‘En het zal geschieden, al wie den Naam des HEEREN zal aanroepen, zal behouden worden; want op den berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HEERE gezegd heeft; en dat bij de overgeblevenen, die de HEERE zal roepen.’ Nu, als de belofte des Geestes tot de kinderen is, hoewel niet geroepen, dan staat de zaak zo; of de belofte faalt, en dat is een schrikwekkende gedachte, ofalle kinderen van de gelovigen hebben deel in deze heerlijke Geest. Maar dewijl deze laatste veronderstelling door de dagelijkse ervaring te schande gemaakt wordt, omdat vele kinderen van gelovigen gericht zijn op het aardse en de Geest niet hebben. Deze belofte wordt alleen aan diegenen vervult, die de Heere onze God er toe roept.

16e Tegenwerping: Maar ik ben gedoopt in mijn kindsheid. Waarom is het dan nodig wederom gedoopt te worden als ik geloof in Christus?

Antwoord: Het is niet een beetje water op gezicht of voorhoofd gesprenkeld, wat de doop maakt; maar het is een vrije, vrijwillige overgave en onderwerping aan Christus, in overeenstemming met Zijn regel, die de doop maakt. Nu, toen u een kindje was, heeft u geen toestemming gegeven. U weet van de hele zaak niets, dan van horen zeggen. U weet niet wanneer het was. U had geen geloof in de handeling. Ja, alleen dit is zeker; de handeling was niet de uwe. Naar de wet van Christus; bent u nog ongedoopt. Ga eens na wat er tekort schiet aan uw ‘doop’:

Ten eerste: Er was geen bevel om u als kind te dopen.

Ten tweede: U was niet het goede voorwerp voor de doop, want u behoorde te geloven en daarna gedoopt te worden.

Ten derde: U werd, alleen maar besprenkeld en volstrekt niet in de doop begraven, zoals Christus begraven werd. Zoals Hij de gelovigen heeft geboden.

Wilt u nu nog uw besprenkeling een doop noemen? Het is niets meer dan een overlevering, die u hebt ontvangen van uw vaderen. Terwijl de Heere Jezus Zijn zo dierbare bloed heeft gestort om ons te verlossen van onze doelloze wandel, die ons van de vaderen is overgeleverd. ‘Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uw ijdelen wandel, die u van de vaderen overgeleverd is, Maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam.’ (1Petr.1:18-19)

17e Tegenwerping: Maar velen leggen zo een groot gewicht op de doop dat wij erdoor afgeschrikt worden.

Antwoord: Kan er meer gewicht op gelegd worden door iemand, dan geschied is door Christus, die in Zijn Woord heeft gezegd: ‘zo heb ik noodzaak gehad aan u te schrijven, en u te vermanen, dat gij strijdt voor het geloof, dat eenmaal den heiligen overgeleverd is.’ (Judas:3b)

Zij leggen er te veel gewicht op, die zich verbeelden dat kindertjes worden wedergeboren (of dat we ze moeten houden voor wedergeboren vert.) door de doop. Diegene die de doop gebruiken zoals deze door Jezus Christus is ingesteld, leggen niet teveel gewicht op de doop.

18e Tegenwerping: Maar de kinderen van de gelovigen zijn geheiligd in de gelovige ouders en daarom behoren zij gedoopt te zijn.

Antwoord: ‘Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig.’ (1Kor.7:14) Hier wordt niet alleen over de reinheid van de kinderen gesproken maar er wordt ook gezegd dat de ongelovige man geheiligd wordt door de gelovige vrouw. Deze heiligheid heeft betrekking op het huwelijksleven.

Lees ook 1 Kor.7:10-16; ‘Doch den getrouwden gebied niet ik, maar de Heere, dat de vrouw van den man niet scheide; En indien zij ook scheidt, dat zij ongetrouwd blijve, of met den man verzoene; en dat de man de vrouw niet verlate. Maar den anderen zeg ik, niet de Heere: Indien enig broeder een ongelovige vrouw heeft, en dezelve tevreden is bij hem te wonen, dat hij haar niet verlate; En een vrouw die een ongelovigen man heeft, en hij tevreden is bij haar te wonen, dat zij hem niet verlate. Want de ongelovige man is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; want anders waren uw kinderen onrein, maar nu zijn zij heilig. Maar indien de ongelovige scheidt, dat hij scheide; de broeder of de zuster wordt in zodanige gevallen niet dienstbaar gemaakt; maar God heeft ons tot vrede geroepen. Want wat weet gij, vrouw, of gij den man zult zalig maken? Of wat weet gij, man, of gij de vrouw zult zalig maken?’

Wij kunnen zeker niet dit gedeelte uit Gods Woord nemen als bewijs voor de kinderdoop. Dit gedeelte zou dan ook het bewijs zijn om de ongelovige mannen en vrouwen te dopen omdat zij geheiligd zijn in hun gelovige vrouw of man. Dit zou niemand willen beweren.

In Zach.15:20 staat geschreven: ‘Te dien dage zal op de bellen der paarden staan: DE HEILIGHEID DES HEEREN. En de potten in het huis des HEEREN zullen zijn als de sprengbekkens voor het altaar; Ja, al de potten in Jeruzalem en in Juda zullen den HEERE der heirscharen heilig zijn, zodat allen die offeren willen, zullen komen en van dezelve nemen en in dezelve koken; en er zal geen Kanaäniet meer zijn in het huis des HEEREN der heirscharen te dien dage.’ Bent u nu van mening dat wij hier een aanwijzing hebben gekregen om klokken te dopen, zoals de Roomsen doen? Ik denk van niet. Er is een heilig of een geheiligd zijn tot het gebruik van de gelovige, zoals staat in 1 Tim 4:4-5; ‘Want alle schepsel Gods is goed, en er is niets verwerpelijk, met dankzegging genomen zijnde; Want het wordt geheiligd door het Woord Gods en door het gebed.’ En verder in Titus 1:14-15; ‘En zich niet begeven tot Joodse fabelen en geboden der mensen die zich van de waarheid afkeren. Alle dingen zijn wel rein den reinen, maar den bevlekten en ongelovigen is geen ding rein, maar beide hun verstand en consciëntie zijn bevlekt.’ Dat is tot hun gebruik, dus zijn de kinderen en de ongelovige echtgenoten heilig, dat is geheiligd tot hun gebruik. Maar als u meent dat de kinderen van de gelovigen inwonende heiligheid bezitten, leert dan uw eigen ondervinding niet het tegendeel?

Heeft u nooit opgemerkt dat soms, godvrezende mensen goddeloze kinderen en wereldse lieden godvrezende kinderen hebben?

19e Tegenwerping: Toen de mensen voor het eerst besneden werden, waren dit mannen op leeftijd, later werden kinderen besneden. Zo is het ook onder het Evangelie; Toen de mensen voor het eerst gedoopt werden waren dit mannen en vrouwen op leeftijd, later werden kinderen gedoopt.

Antwoord: Dat is zo niet, want toen God het eerst de besnijdenis gebood, beval Hij dat die inzetting zou bediend worden ook aan kinderen. ‘Al wat mannelijk is al besneden worden.'(Gen.15:10b) en in vers 12a; ‘Een zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden.’ Maar toen Christus de doop beval, gebood Hij, dat de personen eerst onderwezen moesten worden, als zij geloofden dan moesten zij gedoopt worden. Maar nooit gaf Hij het bevel om kinderen te dopen. Bedenk dan verder dat wij in de Bijbel kunnen lezen van het leven en van de handelingen der apostelen verder ook over het stichten van de eerste gemeentes. Wij treffen hier niet één kinderdoop aan. We hebben het hier over vele jaren geschiedenis. Paulus werd, bijvoorbeeld, enige tijd na de Hemelvaart van Christus, bekeerd. Hij schrijft in 2 Kor.12:2a; ‘Ik ben een mens in Christus, voor veertien jaren.’ In deze veertien jaren zijn er ongetwijfeld vele kinderen in de gemeentes geboren, maar wij lezen niet dat al deze kinderen gedoopt werden.

20e Tegenwerping: Die in de dagen der apostelen gedoopt werden waren heidenen geweest.

Antwoord: Was de Heere Jezus een heiden? Hij werd immers gedoopt. Was de kamerling een aanbidder van de ware God? Werd hij niet gedoopt op de belijdenis van zijn geloof? Cornelius, wiens gebeden en aalmoezen waren opgeklommen tot God, was die een heiden? Nee! Dopen niet zij die kinderen dopen, heidenen? Wij zijn van nature kinderen des toorns; ‘Onder dewelke ook wij allen eertijds verkeerd hebben in de begeerlijkheden onzes vleses, doende den wil des vleses en der gedachten; en wij waren van nature kinderen des toorns, gelijk ook de anderen.'(Ef.2:3)

De Kinderdopers maken zich druk voor de doop van heidenen; wij verdedigen de doop der gelovigen.

21e Tegenwerping: Maar Paulus zegt: ‘Want Christus heeft mij niet gezonden om te dopen, maar om het Evangelie te verkondigen; niet met wijsheid van woorden, opdat het kruis van Christus niet verijdeld worde.'(1Kor,1:17)

Antwoord: Laat ons eens voor een ogenblik aannemen, dat die woorden betekenen wat u denkt. Dat Paulus niet gezonden is om te dopen, dit leidt toch niet tot de gedachte dat u, die gelooft in Christus, u zich niet zou laten dopen, dat het bevel van Christus daarmee niet tot u komt? Uw Heere mag in deze ook wel tot u zeggen: ‘wat gaat het u aan? Volg gij Mij.'(Joh.21:22) Maar, en daar valt uw opvatting van deze woorden, Paulus doopte wel, hij heeft Crispus, Gajus n het huisgezin van Stefanus gedoopt. (1kor.1:14/16) Nu, wat hij deed, deed hij in opdracht of uit zichzelf. Hij deed het niet uit zichzelf maar in opdracht van zijn Koning. Hij was gezonden om te prediken en de doop viel in als een deel van zijn predikambt. Filippus een gekozen diaken, toch doopte hij de kamerling. De doop viel in als een deel van zijn werk. (Hand.8) Hier ziet u dat het niet nodig is dat de man die geroepen is tot het predikambt, apart groepen wordt tot de bediening van de doop, want de doop is een deel van zijn werk. Hij zou door de zwakheid van het lichaam, de bediening van de doop over kunnen laten aan anderen, die met hem mede-arbeiden, maar wat zegt dat? De geloofsdoop blijft een instelling van God zelf. Al mag dan hier of daar een prediker zijn, die niet in staat is met eigen hand gelovigen te dopen. Er zal er wel één gevonden worden, als u maar zo iemand zoekt!

22e Tegenwerping: Maar waar op één dag drieduizend gedoopt werden, hoe was het mogelijk dat die allen op één dag ondergedompeld worden. Zij werden wel besprengd maar niet ondergedompeld.

Antwoord: Het was wel mogelijk dat zij werden ondergedompeld, gedoopt naar de instelling van Christus. Er waren immers twaalf apostelen en zeventig discipelen, zoals u kunt lezen in Lukas 9:1 en 10:1 Dat zijn minimaal tweeëntachtig mannen. Deze hebben gemakkelijk drieduizend mensen op één dag kunnen dopen door onderdompeling. Dan was het mogelijk dat zij die eerst gedoopt waren, andere gelovigen doopten. Dopen is niet zulk moeilijk werk, als zij die er niet van houden er zo graag van maken. De besprengers hebben evenveel tijd nodig voor de besprenkeling als er vereist wordt om te dopen.

8. De doop der gelovigen en de kinderdoop vergeleken.

1. De doop der gelovigen is geboden door de Heere. Matth. 28:19-20
De kinderdoop heeft niet zo’n gebod

2. De doop der gelovigen is naar Christus’ eigen voorbeeld. Matth.3:13 e.a.
De kinderdoop kan niet wijzen op zo een voorbeeld.

3. De doop der gelovigen heeft vele voorbeelden in de Heilige Schrift. Hand.2:38, 41 8:12, e.a.
De kinderdoop heeft geen voorbeelden in de Heilige Schrift.
4. De doop der gelovigen is uit de hemel. Matth.21:25
De kinderdoop is uit de mensen.
5. De doop der gelovigen is heerlijk verzegeld geworden door God. Matth.3:17
De kinderdoop heeft zo een verzegeling niet.
6. In de doop der gelovigen oefent de dopeling geloof.
In de kinderdoop oefent het kind geen geloof.
7. In de doop der gelovigen doet de dopeling en daad van gehoorzaamheid.
In de kinderdoop bewijst het kind geen gehoorzaamheid.
8. In de doop der gelovigen weet de dopeling wanneer hij gedoopt werd.
Zuigelingen weten niets van hun zo genaamde doop.
9. Gelovigen herinneren zich hun doop.
 Zuigelingen herinneren niets van hun zo genaamde doop.
10. Gelovigen worden met Christus begraven door de doop. Rom.6:4
Kinderen worden niet begraven, maar slechts besprenkeld.
11. Alle gedoopte gelovigen zijnin het verbond der Genade.
Alle besprenkelde kinderen zijn niet in het verbond der genade.
12. Alle gedoopte gelovigen hebben vergeving van zonde. Hand.2:37-41
Alle besprenkelde kinderen hebben geen vergeving van zonde.
13. God heeft beloofd, dat allen die geloven en gedoopt zijn, zullen zalig worden (dat is in de eeuwige heerlijke toekomstvert.). Mark.16:16
 God heeft nergens beloofd dat alle gedoopte kinderen zalig zullen worden.
14. Gelovigen verheugen zich, wanneer zij gedoopt zijn geworden. Hand.8:39 16:34
Kinderen verheugen zich niet, maar huilen maar al te vaak als zij besprenkeld worden.
15. De doop der gelovigen heeft het duidelijke Woord van God voor zich. Matth.28:19
De kinderdoop rust op menselijke redenering en afleiding.
16. De gehele wereld stemde zonder tegenspraak toe dat gelovigen gedoopt werden, (of zij nu besneden waren of niet) door de apostel. 1Kor.1:14-15
Niemand in de hele wereld kan in waarheid verzekeren dat ooit een kindje is gedoopt door een van de apostelen.
17. Allen die de kinderdoop uitoefenen, erkennen dat de gelovigen gedoopt werden.
Alle gedoopte gelovigen ontkennen dat er kinderen gedoopt werden.
18. Gedoopte gelovigen nemen wettig deel aan het Heilig avondmaal des Heeren.
Besprenkelde kinderen nemen niet wettig deel aan het Heilig avondmaal des Heeren.
19. Alle gedoopte gelovigen zijn levende stenen, geschikt voor het Huis Gods. 1 Petr.1:5
Alle besprenkelde kinderen zijn geen levende stenen, geschikt voor het Huis Gods.
20. Gedoopte gelovigen bouwen op Christus door hun eigen geschonken geloof.
Die kinderen dopen bouwen op het geloof van een ander.
21. Zij, die op hun eigen geschonken geloof gedoopt worden, zullen nimmer verloren gaan. Joh.10:21
Zij die op het geloof van een ander zijn gedoopt, kunnen wel verloren gaan.
22. Gedoopte gelovigen zijn bekeerd, en zullen nimmer in de verdoemenis komen. Joh.5:24
Besprenkelde kinderen kunnen onbekeerd zijn en er komen van hen in de verdoemenis.
23.Gedoopte gelovigen zijn geen kinderen des toorns meer. Efeze 2:1-10
Besprenkelde kinderen kunnen nog wel onder de toorn zijn. Joh.3:36
24.Gedoopte gelovigen weten dat Christus dierbaar is. 1Petr.2:7
Besprenkelde kinderen weten niet of Christus hen dierbaar is.
25.Gelovigen hebben Christus lief en het is hun liefde of begeerte Zijn geboden en instellingen te bewaren.
Besprenkelde kinderen hebben Christus niet lief en bewaren Zijn geboden niet.
26. Gedoopte gelovigen aan-bidden God in geest en waar-heid en God zoekt dezulke die Hem zo aanbidden. Joh.4:23-24
Kinderen weten niet wat te aanbidden en kunnen niet aan-bidden in geest en waarheid.
27. De doop der gelovigen moet stand houden zolang Gods Woord stand houdt.
De kinderdoop moet vallen, omdat deze niet steunt op het Woord van God.
28. Gedoopte gelovigen kunnen de satan weerstaan, zoals Christus dat deed door te zeggen: zij geloofden en werden gedoopt.
Ongedoopte hebben niet zulk een wapen in de strijd tegen satan. U kunt niet zeggen: Er staat geschreven; er werden kinderen gedoopt. want er staat zo niet geschreven.

 

9. Duidelijke uitspraken uit de Heilige Schrift met betrekking op de geloofsdoop, zonder enige menselijke inbreng, niet gehaald uit menselijke wijsheid en redenering maar gehaald uit Zijn Woord.

Matth.3:13-16; ‘Toen kwam Jezus van Galiléa naar de Jordaan tot Johannes, om van hem gedoopt te worden. Doch Johannes weigerde Hem zeer, zeggende: Mij is nodig van U gedoopt te worden, en komt Gij tot mij? Maar Jezus antwoordende zeide tot hem: Laat nu af; want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij van Hem af. En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water. En zie, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag den Geest Gods nederdalen gelijk een duif, en op Hem komen.’

Matth.21:25; ‘De doop van Johannes, vanwaar was die ? Uit den hemel of uit de mensen? En zij overlegden bij zichzelven en zeiden: Indien wij zeggen: Uit den hemel, zo zal Hij ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd?’

Luk.20:4-6; ‘De doop van Johannes, was die uit den hemel of uit de mensen? En zij overlegden onder elkander, zeggende: Indien wij zeggen: Uit den hemel, zo zal Hij zeggen: Waarom hebt gij dan hem niet geloofd? En indien wij zeggen: Uit de mensen, zo zal ons al het volk stenigen; want zij houden voor zeker dat Johannes een profeet was.’

Luk.7:29-30; ‘En al het volk hem horende, en de tollenaars die met den doop van Johannes gedoopt waren, rechtvaardigden God. Maar de farizeeën en de wetgeleerden hebben den raad Gods tegen zichzelven verworpen, van hem niet gedoopt zijnde.’

Matth.28:19; ‘Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb.’

Hand.2:38-41; ‘En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal. En met veel meer andere woorden betuigde hij en vermaande hen , zeggende: Wordt behouden van dit verkeerd geslacht. Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielen.’

Mark.16:16; ‘Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.’

Hand.8:12; ‘Maar toen zij Filippus geloofden, die het Evangelie van het Koninkrijk Gods en van den Naam van Jezus Christus verkondigde, werden zij gedoopt, beide mannen en vrouwen.’

Hand.8:36-38; ‘En alzo zij over weg reisden, kwamen zij aan een zeker water; en de kamerling zeide: Ziedaar water; wat verhindert mij gedoopt te worden? En Filippus zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. En hij antwoordende zeide: Ik geloof dat Jezus Christus de Zone Gods is. En hij gebood den wagen stil te houden; en zij daalden beiden af in het water, zo Filippus als de kamerling, en hij doopte hem.’

Hand.9:18; ‘En terstond vielen af van zijn ogen gelijk als schellen, en hij werd terstond wederom ziende, en stond op, en werd gedoopt.’

Joh.3:22-23; ‘Na dezen kwam Jezus en Zijn discipelen in het land van Judéa, en onthield Zich aldaar met hen en doopte. En Johannes doopte ook in Enon bij Salim, dewijl aldaar vele wateren waren; en zij kwamen daar en werden gedoopt.’

Joh.4:1; ‘Als dan de Heere verstond, dat de farizeeën gehoord hadden dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes.’

Hand.10:47-48; ‘Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben gelijk als ook wij? En hij beval dat zij zouden gedoopt worden in den Naam des Heeren. Toen baden zij hem dat hij enige dagen bij hen wilde blijven.’

Hand.18:8; ‘En Crispus, de overste der synagoge, geloofde aan den Heere met geheel zijn huis, en velen van de Korinthiërs hem horende, geloofden en werden gedoopt.’

Rom.6:3-5; ‘Of weet gij niet dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens wandelen zouden. Want indien wij met Hem één plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding;’

Gal.3:26-29; ‘Want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus. Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. Daarin is noch Jood noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw. Want gij allen zijt één in Christus Jezus. En indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis erfgenamen.’

1 Petr.3:21; ‘Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, niet die een aflegging is van de vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is ener goede consciëntie tot God, door de opstanding van Jezus Christus,’

1 Kor.12:13: ‘Want ook wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot één Geest gedrenkt.’

Hand.16: 32-34; ‘En zij spraken tot hem het Woord des Heeren, en tot allen die in zijn huis waren. En hij nam hen tot zich in dezelve ure des nachts, en wies hen van de striemen; en hij werd terstond gedoopt, en al de zijnen. En hij bracht hen in zijn huis en zette hun de tafel voor, en verheugde zich dat hij met al zijn huis aan God gelovig geworden was.’

Luk.3:21-23a; ‘En het geschiedde, toen al het volk gedoopt werd, en Jezus ook gedoopt was en bad, dat de hemel geopend werd, En dat de Heilige Geest op Hem nederdaalde in lichamelijke gedaante gelijk een duif, en dat er een stem geschiedde uit den hemel, zeggende: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen. En Hij, Jezus, begon omtrent dertig jaren oud te wezen.’

Joh.3:22-23; ‘Na dezen kwam Jezus en Zijn discipelen in het land van Judéa, en onthield Zich aldaar met hen en doopte. En Johannes doopte ook in Enon bij Salim, dewijl aldaar vele wateren waren; en zij kwamen daar en werden gedoopt.’

10. Nog enkele overwegingen als besluit.

1. Overweeg, dat zielen die beschaamt zijn gemaakt vanwege haar ongerechtigheden, aan hen zal getoond worden de instelling en vormen van het huis des Heeren. ‘En indien zij schaamrood worden vanwege alles wat zij gedaan hebben, zo maak hun bekend den vorm van het huis en zijn gestaltenis, en zijn uitgangen en zijn ingangen, en al zijn vormen en al zijn ordinantiën, ja, al zijn vormen en al zijn wetten; en schrijf het voor hun ogen, opdat zij zijn gansen vorm en al zijn ordinantiën bewaren en dezelve doen.’ (Ezech.43:11)

Voorwaar; de instelling van de gemeente volgens het Evangelie zijn het waard gekend en gehouden te worden. Wilt u ze niet onderzoeken en ze onderhouden?

2. Overweeg, dat als God iemand een nieuw hart geeft dit is om die mens vaardig te maken tot Zijn inzettingen. ‘En Ik zal hun enerlei hart geven, en zal een nieuwen geest in het binnenste van u geven, en Ik zal het stenen hart uit hun vlees wegnemen, en zal hun een vlezen hart geven. Opdat zij wandelen in Mijn inzettingen, en Mijn rechten bewaren en dezelve doen; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn.’ (Ezech.11:19-20)

Heeft u een nieuw hart, durft u het bevel van de Heere uit te stellen?

3. Overweeg hoe gevaarlijk het is een instelling van God, ook een instelling van minder gewicht, te weerstaan, ‘Alzo dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat; en die ze wederstaan, zullen over zichzelven een oordeel halen.’ (Rom.13:2)

Hoe veel te meer, waar het een geestelijke instelling betreft.

4. Overweeg welke oordelen op de verandering van Gods instellingen gevolgd zijn. ‘Zie, de HEERE maakt het land ledig en Hij maakt het woest, en Hij keert deszelfs gestaltenis om en Hij verstrooit zijn inwoners.’ (Jes.24:1)

Dit is een verandering ten gevolge van een oordeel, maar waarom gebeurt dat? Zij veranderen de inzetting. Als Christus gebied te geloven en gedoopt te worden en de mensen dopen kinderen die niet geloven, oordeel bij uzelf of dit een verandering is van de instelling van God.

5. Overweeg wat Nadab en Abihu, de zonen van Aaron overkwam. ‘En de zonen van Aäron, Nadab en Abíhu, namen een ieder zijn wierookvat en deden vuur daarin en legden reukwerk daarop, en brachten vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN, hetwelk Hij hun niet geboden had. Toen ging een vuur uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde hen; en zij stierven voor het aangezicht des HEEREN.’ (Lev.10:1-2)

Zij offerden wat de Heere niet had geboden. Het was niet uitdrukkelijk verboden maar het was niet gebodenen de Heere oordeelde hen als diegene die Zijn bevel hadden overtreden. De kinderdoop wordt ook niet verboden, maar de Heere heeft het niet geboden.

6. Overweeg dat de besprenging toen u een baby was géén doop is, als u niet wordt gedoopt nadat u geloofde, leeft u in een de verwaarlozing van en grote Evangelische instelling. Wilt u dat een gehoorzaamheid noemen, wat niet een daad van u was, wat niet uw toestemming , zelfs niet uw kennisneming had en waarin u géén geloof had? Kunt u dat doop noemen, dat wat niet voortkwam uit de bereidwilligheid van uw hart, maar alleen uit de wil van uw ouders? Hoe kunt u, als u niet gedoopt bent, uzelven opwekken en met David zeggen: ‘Ik zal Uw inzettingen bewaren; verlaat mij niet al te zeer.’ (psalm 119:8)?

7. Overweeg dat de inzettingen gehouden moesten worden zoals deze werden overgeleverd. ‘En ik prijs u, broeders, dat gij in alles mijner gedachtig zijt, en de inzettingen behoudt gelijk ik die u overgegeven heb.’ (1Kor.11:2) Zo werd de doop overgeleverd aan gelovigen en niet aan kinderen. God leverde letterlijk de besnijdenis over aan jongentjes van acht dagen oud, maar nergens lezen wij dat de Heere de doop overlevert aan kleine kinderen.

Wie kan het wagen om de instelling van de Heere te veranderen?

8. Overweeg dat velen die niet gedoopt werden, nadat zij tot het geloof zijn gekomen, de doop aan hun kinderen onthouden. Laat mij dezulke een vraag stellen: ‘Hoe kunt u menen dat uw eigen kinderdoop voldoende is voor uzelf en uw kinderen laat u niet besprengen? Deze mensen wandelen niet getrouw in het licht dat hun geschonken werd. Als u ziet dat de geloofsdoop de enige Goddelijke instelling is en opdracht is; laat u dopen als u tot geloof gekomen bent! ‘Hoe lang hinkt gij op twee gedachten? Zo de HEERE God is, volgt Hem na, en zo het Baäl is, volgt hem na.’ (1 Kon.18:21)

9. Overweeg dat buiten alle twijfel, de gelovigen gedoopt werden, zoals u gelezen hebt in voorgaande tekst van dit boekje. De kinderdoop is, op zijn best genomen, een twijfelachtige zaak. De kinderdoop is veel besproken door veel theologen. De geloofsdoop komt in zoveel woorden duidelijk in de Schrift voor. Zij geloofden en werden gedoopt.

Is het dan niet veel beter om een weg te gaan waar geen twijfel in is, dan een twijfelachtige weg?

10. Overweeg dat er menigten van voorbeelden zijn van de doop van gelovigen, zie ook eerder in dit boekje. Een duidelijk voorbeeld zonder twijfel, van een kinderdoop is er niet in de Bijbel.

11. Overweeg dat indien de zaligheid van uw ziel verbonden was aan de vraag: ‘werden gelovigen gedoopt of werden kinderen gedoopt?’ U zeker zou antwoorden: gelovigen. Daarom, u weet de Waarheid heel goed. Zie toe dat u doet gelijk u weet!

12. Overweeg dat het geboorterecht aanspraak gaf op de besnijdenis, zo gaf ook het geboorterecht aanspraak op het priesterschap. Wilt u nu de doop vaststellen op het zaad der gelovigen (lees ook het betreffende formulier) zonder er een woord voor te hebben? Terwijl u de bediening des Woords niet wilt leggen op het zaad der predikanten. Zou dat geen vreemde redenering zijn, te zeggen dat de predikers onder het Evangelie minder voorrechten hebben dan de predikers onder de wet? Tenzij elke predikantszoon ook predikant gemaakt zou worden. U zegt misschien als tegenwerping dat predikanten geen priesters zijn. Wij stemmen dit van harte toe, want wij willen niet gehouden worden voor dezulken die er anders over denken. Maar dezelfde kerk, die eerst de kinderdoop heeft ingesteld heeft ook het leraarsambt omgezet in een priesterambt en de ene uitvinding is even goed, beter gezegd, even slecht als de andere.

13. Overweeg dat wij niet mogen gevoelen boven wat geschreven is; ‘opdat gij aan ons zoudt leren niet te gevoelen boven hetgeen geschreven is, dat gij niet, de een om eens anders wil, opgeblazen wordt tegen den ander.'(1Kor.4:6) Indien de kinderdoop niet beschreven staat als een instelling, zie de kinderdoop dan ook niet als een instelling.

14. Overweeg dat Christus getrouw was in geheel Zijn huis; ‘En Mozes is wel getrouw geweest in geheel Zijn huis als een dienaar, tot getuiging der dingen die daarna gesproken zouden worden, Maar Christus als de Zoon over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden.’ (Hebr.3:5-6) Indien het de wil van de Vader was geweest dat de kinderen gedoopt zouden worden, dan zou de Heere Jezus zeker zo getrouw zijn geweest om daarvoor enige aanwijzingen te geven. Maar geen enkel woord heeft Hij daarvan gesproken gedurende Zijn hele bediening, evenmin dat Hij er één enkele regel over heeft geschonken in al de Heilige Schriften.

15. Overweeg dat Mozes, de dienaar, alles deed in overeenstemming met het voorbeeld dat hem op de berg getoond werd. ‘Zie dan toe dat gij het maakt naar hun voorbeeld, hetwelk u op den berg getoond is.'(Ex.25:40) En zullen dan nu de dienaars niet alles doen in overeenstemming met het voorbeeld dat ons in het Nieuwe Testament wordt getoond? Het ons gestelde voorbeeld is: Zij geloofden en werden gedoopt. (Hand.8:12) Wilt u niet naar deze regel wandelen?

16. Overweeg of zij die zo te werk gaan, met een steunen op hun eigen gevolgtrekking zonder een duidelijke tekst uit de Bijbel, aan de Roomsen (en anderen) willen toestaan gelijksoortige gevolgtrekkingen te maken ter verdediging van hùn vindingen. De Roomsen gebruiken dezelfde redeneringen en afleidingen om hun altaren, wierook, priesterkleding, koorknapen en dergelijke goed te maken. Zij halen de woorden van de apostel aan; ‘Laat alle dingen geschieden tot stichting.’ (1Kor.14:26) Daarom zeggen zij dat hun sierlijk en plechtige gewaad, het knielen voor beelden, heiligen verering, enzovoorts, stichtelijk is. Maar die de Heere vreest zal zijn toestemming niet kunnen geven aan zulke redeneringen.

17. Overweeg dat de Heilige Schrift zeer nauwkeurig is, in de mededeling van de verschillende omstandigheden van de gedoopte personen. Lees bijvoorbeeld Hand.16:13-14; ‘En op den dag des sabbats gingen wij buiten de stad aan de rivier, waar het gebed placht te geschieden; en nedergezeten zijnde, spraken wij tot de vrouwen die samengekomen waren. En een zekere vrouw met name Lydia, een purperverkoopster, van de stad Thyatíra, die God diende, hoorde ons ; welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd.’ Merk op hoe daar wordt gesproken; de tijd, de plaats, de gewoonte, het gezelschap, de naam van de dopeling, haar bedrijf, haar woonplaats, haar godsdienst, haar manier van doen, de werking in haar binnenste en het werktuig, worden allemaal genoemd. Let ook op de bijzonderheden genoemd in Hand.16:27-34. In de hele Bijbel wordt geen plaats gevonden die rept over de kinderdoop. Waarom zou dat weggelaten zijn, als het Gods wil zou zijn om kinderen te dopen? Waar de Bijbel zwijgt, moeten ook wij zwijgen.

18. Overweeg: ‘Er is een enig Wetgever, Die behouden kan en verderven. Doch wie zijt gij, die een ander oordeelt?’ (Jak.4:12) ‘Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning, Hij zal ons behouden.’ (Jes.33:22) Waar heeft de Heere een wet gegeven om kinderen te dopen? Wilt u zich daarin begeven zonder Zijn bevelen?

19. Overweeg of niet het dopen van kinderen, de doopouders, of doopheffers, het kruis bij de doop, de beloften en afzweringen voor de kinderen uitgebracht, zijn ingevoerd door menselijke bedenksels en om dezelfde reden? Als één daarvan zonder Goddelijk gezag mag worden toegestaan, waarom niet allen?

20. Overweeg of het een veilige weg is, redeneringen en gevolgtrekkingen toe te laten, die strijden tegen den uitdrukkelijke regel in Matth.28:19: ‘Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb.’ Eenmaal dit pad ingeslagen, waar kunt u dan al niet komen? Sommigen zijn ver weg gezworven.

21. Overweeg of zij die kinderen dopen niet eenmaal een woord tot zich zullen horen van de Heere zoals in Jes.1:12 ‘Wanneer gijlieden voor Mijn aangezicht komt te verschijnen, wie heeft zulks van uw hand geëist?’

22. Overweeg of één van de evangelische instellingen in zo veel en duidelijke woorden beschreven staat, als de geloofsdoop. Heeft de Heere zoveel gezegd van het Heilig avondmaal?

23. Overweeg dat als u zich laat dopen, dat u dan God rechtvaardigt en dat u Hem eert door gehoorzaamheid aan Zijn gebod. Denk verder; als u zich niet laat dopen na ontvangen geloof, dat u dan de raad Gods verwerpt. ‘En al het volk hem horende, en de tollenaars die met den doop van Johannes gedoopt waren, rechtvaardigden God. Maar de farizeeën en de wetgeleerden hebben den raad Gods tegen zichzelven verworpen, van hem niet gedoopt zijnde.’ (Luk.7:29-30)

24. Overweeg of zij die de kinderdoop aanhangen, deze doop prediken als teken van wedergeboorte. Bedenk daarbij of al deze gedoopte kinderen zijn wedergeboren.

25. Overweeg of zij die helemaal geen eerbied hebben voor Gods bevelen (bekeerd u) niet eenmaal beschaamd zullen staat. (psalm 119:6) Kiest u ten laatste om beschaamd te staan in deze zaak?

26. Overweeg of Abraham zijn zoon durfde te besnijden zonder een woord of bevel van God. Hoe durft u dan een kind te dopen zonder een bevel des Heeren?

27. Overweeg of wij niet hebben te jagen naar de reinheid van de instellingen en of de instellingen die een uitdrukkelijk bevel vanuit de Bijbel hebben, niet de zuiverste zijn.

28. Overweeg of niet zij, die hebben gedaan wat en hoe Hij het geboden heeft, dit zullen horen bij de komst van Christus ‘Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heren.’ (Matt.25:23) Zal Christus van een goede en getrouwe dienstknecht spreken die deden wat hij nooit gebood? Zal Hij die lof geven die Zijn gehele bevel hebben verwaarloosd?

En nu bid ik u wel te overwegen wat aangaande deze zaak gesteld is. De God der heerlijkheid geve u de Geest der Waarheid die u in alle Waarheid wil leiden, die u zal opbouwen en u een erfdeel zal geven onder de geheiligden. Daar deze dingen geschreven zijn in oprechtheid, met ongeveinsde liefde tot God en uw ziel, zo heilige u de God en Vader van onze Heere Jezus Christus zelf in lichaam, ziel en geest en geve u een hart om de Schrift te onderzoeken of deze dingen alzo zijn.

Download Een driewerf gelukkige dag PDF