Volg ons op YouTube

Boaz trouwt Ruth

‘Alzo nam Boaz Ruth, en zij werd hem ter vrouw en ging tot haar in; en de HEERE gaf haar, dat zij zwanger werd en een zoon baarde, Ruth. 4:13.’

Ruth de Moabitische, een heidense vrouw, heeft haar vroegere leven vaarwel gezegd om de God van Abraham, Izak en Jakob te dienen met heel haar hart. Ruth is als weduwe samen met haar schoonmoeder Naomi vertrokken uit Moab om in Bethlehem, de oude woonplaats van Naomi te gaan wonen. Op zoek naar iemand in wiens ogen zij genade zou vinden, is Ruth gekomen op de akker van Boaz. Op zijn akker heeft zij veel zegeningen ontvangen en gegeten aan zijn tafel. Na de oogsttijd is zij in opdracht van haar schoonmoeder Naomi, naar Boaz gegaan en heeft hem gevraagd of hij haar wilde huwen. Boaz was een losser, hij had het recht om het stuk land dat aan Elimelech, de man van Naomi toekwam, maar door armoede verkocht is, weer terug te kopen. Zo zou het erfdeel weer terugkeren in de familie. Boaz belooft haar te lossen, op voorwaarde dat de andere losser, die eerder in aanmerking komt, afziet van de koop.

We hebben gezien dat in heel het boek Ruth typologieën gebruikt worden. Naomi is een type van het volk Israël, Ruth van de gemeente en Boaz van de Heere Jezus Christus. Het is voor ons moeilijk op te maken wie er typologisch bedoelt wordt met de andere losser. Sommigen zijn van mening dat het God de Vader zou zijn, anderen de Geest van Christus Die zich verbergt vanwege het ongeloof van Israël, weer anderen spreken over de anti Christus die zich straks voor zal doen als de verlosser van Israël. Daar deze verklaringen ver uit elkaar liggen en mij het licht ontbreekt, zullen wij hier aan voorbij gaan.

Het Woord spreekt dat Boaz zich in de poort zet. De poort is de plek waar recht gesproken wordt. Tien mannen, oudsten van de stad zijn getuigen van deze zaak en samen moeten zij zorg dragen voor een recht oordeel. We zien dat Boaz niet zomaar Ruth tot vrouw neemt, alles loopt ordelijk en volgens het recht. Dan wordt er gesproken over de andere losser. Deze losser is ook een familielid van Elimelch en staat dichterbij Elimelech dan Boaz. Hierdoor heeft hij het eerste recht om het erfdeel van Elimelch te kopen. Hij wil het stuk land graag hebben, totdat hij hoort dat hij dan ook Ruth zal moeten huwen. Hij zegt: ‘Ik zal het voor mij niet kunnen lossen, opdat ik mijn erfdeel niet misschien verderve, Ruth. 4:6b’ Als hij het stuk land nam, dan zou dit zijn rijkdom vergroten, nu hij ook Ruth moet huwen betekent dat dat zijn erfdeel ook kleiner kan worden doordat het eerste kind uit dit huwelijk, wettelijk het kind van Machlon zal zijn. Het is ook mogelijk dat hij de smaad niet op zich wil nemen om een Moabitische vrouw te huwen. Hoe het ook zij, deze keuze heeft zijn naam geen eer aangedaan. Zijn naam wordt niet gevonden in het boek Ruth. In de grondtaal lezen we; “ploni almoni” wat vertaald is met; ‘gij, zulk een’ (Ruth 4:1).

De andere losser, de zogenaamde “ploni almoni” met het meest recht op het stuk land, geeft op gebruikelijke wijze zijn schoen aan Boaz, waarmee hij het recht aan Boaz overhandigt. Boaz spreekt tot de oudsten en al het volk: ‘Gijlieden zijt heden getuigen, dat ik aanvaard heb alles wat van Elimélech geweest is, en alles wat van Chiljon en Machlon geweest is, van de hand van Naómi. Daartoe aanvaard ik mij ook Ruth, de Moabitische, Machlons huisvrouw, tot een vrouw, om den naam des verstorvenen over zijn erfdeel te verwekken, opdat de naam des verstorvenen niet worde uitgeroeid van zijn broederen en van de poort zijner plaats; gijlieden zijt heden getuigen, Ruth. 4:9,10.’ Hiermee wordt Boaz op rechtmatige wijze eigenaar van het erfdeel van Elimelech, Chiljon en Machlon en geeft hij aan met Ruth in het zogenoemde leviraatshuwelijk (zwagerhuwelijk, Deutr. 25) te zullen treden.

Als Boaz dit te kennen gegeven heeft tegenover zijn getuigen, spreekt het volk en de oudsten:

‘Wij zijn getuigen; de HEERE make deze vrouw die in uw huis komt, als Rachel en als Lea, die beiden het huis Israëls gebouwd hebben; en handel kloekelijk in Efratha en maak uw naam vermaard in Bethlehem. En uw huis zij als het huis van Perez (dien Thamar aan Juda baarde), van het zaad dat de HEERE u geven zal uit deze jonge vrouw, Ruth. 4:11,12.’ Wat een rijke zegen wordt er over dit bijzondere huwelijk uitgesproken. Een bijzonder huwelijk, een rijke Boaz met een arme heidense weduwe. Ruth was als een kinderloze weduwe achtergebleven na de dood van haar man Machlon. Nu treed zij in het huwelijk met Boaz en wordt deze rijke zegen over haar uitgesproken.

‘Alzo nam Boaz Ruth, en zij werd hem ter vrouw en hij ging tot haar in; en de HEERE gaf haar, dat zij zwanger werd en een zoon baarde, Ruth. 4:13.’ Boaz en Ruth ontvangen uit Gods hand een zoon. Deze zoon was voor Naomi een losser waardoor haar mara van bitterheid werd weggenomen. Obed, dat knecht betekent, is de vader van Isaï, de vader van David. En zo zien we hoe een heidense vrouw door Goddelijke genade is ingeënt in de olijfboom om Gode vrucht te dragen. Zij mocht ingevoegd worden in de geslachtslijn van de Heere Jezus Christus.

Het is opmerkelijk als we de geslachtslijn van de Heere Jezus zien in Mattheus 5, dat er steeds gesproken wordt van mannen die zonen gewonnen. Vijf keer komen we een vrouw tegen. Thamar (Gen. 38), Rachab (Jozua 2), Ruth, Bathseba (2 Sam. 11) en Maria. Hoe schittert in deze geslachtslijn de Goddelijke genade. De Heere Jezus Christus wilde geboren worden uit zondige mensen. Als wij het leven van Thamar bekijken, dan zouden wij haar niet zo snel plaatsen in de geslachtslijn van de Koning der Koningen, de Messias, de Almachtige en Heilige Zoon van God. Thamar wordt door Juda uitgekozen om de vrouw te zijn van zijn zoon Er. Er was een jongen die kwaad was in de ogen des HEEREN en daarom gedood werd. Juda beveelt Onan om in het leviraatshuwelijk te treden met Thamar om zo het geslacht van Er voort te zetten. Onan gaat tot haar in maar weigert haar zaad te geven. De HEERE straft hem met de dood. Als Juda deze dingen ziet is hij bevreesd om zijn laatste zoon Sela aan Thamar te geven. Hij stelt het uit en zo blijft Thamar kinderloos, wat in die tijd een grote smaad was. Zij ziet dat Sela groot geworden is en zij nog steeds niet aan hem gegeven is. Zij verkleed zich als hoer en gaat langs de weg zitten waar haar schoonvader langs zal komen. Juda, die denkt dat hij met een hoer te doen heeft, gaat tot haar in en verwekt de tweeling Perez en Zerah ook wel Fares en Zara genoemd. Gods genade schittert tegenover de zwarte achtergrond van ons bestaan. Thamar, een vrouw waaruit de Heere Jezus geboren wilde worden.

Ook de tweede vrouw, Rachab de hoer, zouden wij niet uitgekozen hebben. Maar Gods genade heeft in haar leven het geloof gewerkt en de verspieders verstopt voor de vijand. Heel Jericho werd verwoest maar Rachab mocht blijven leven. Boaz, het type van de Heere Jezus moest geboren worden uit deze vrouw.

Boaz, geboren uit Rachab de hoer, trouwde met Ruth, de derde vrouw in het geslachtsregister van onze Heere Jezus Christus. Naar Gods wet mocht een Israëliet niet trouwen met een vrouw uit Moab. Volgens de wet mocht geen Moabiet in de vergadering des HEEREN komen. ‘Geen Ammoniet noch Moabiet zal in de vergadering des HEEREN komen; zelfs hun tiende geslacht zal in de vergadering des HEEREN niet komen tot in eeuwigheid, Deutr. 23:3.’ Maar Ruth vond genade in de ogen des HEEREN. Zij heeft zich bekeert van de afgoden en zich gekeerd tot de levende God. Van Hem was haar verwachting en zo werd zij de vrouw van Boaz en de moeder van Obed.

Batsheba, getrouwd met Uria een Hetiet, wordt door David tot overspel verleid. Zij mocht het geslacht van David voortzetten opdat de Messias geboren zou worden en dat ondanks haar heidense afkomst en de zondige manier waarop zij tot een huwelijk zijn gekomen.

Later zien we nog een vijfde vrouw, een eenvoudige vrouw, Maria, ondertrouwd met Jozef. Op wonderlijke wijze word uit haar de Heere Jezus Christus, de lang verwachte Messias geboren. Wie van ons kan begrijpen dat de Heere Jezus, de Almachtige Schepper van hemel en aarde, Zich zo diep wilde vernederen door Mens te worden, geboren uit zo’n voorgeslacht? Zien we niet duidelijk dat Gods plan tegen al onze verwachtingspatronen ingaat?

Gods genade gaat altijd door de onmogelijkheid. Lieve vrienden, we zien in deze geschiedenis van Ruth, dat onze afkomst niet in de weg kan staan om een voorwerp te zijn van Gods genade. Het is niet onze afkomst of onze grote zonden die ons buiten Gods genade plaatsen. Het is eenvoudig het ongehoorzame hart dat zich verzet tegen God, Zijn wetten en Zijn genade. Het is het arglistige hart dat ons afkerig maakt tegenover Gods genade en ons doet verharden in de zonden en onze zelf gekozen weg.

Wat een bemoediging om te zien dat Gods genade zoveel groter is dan ons denken kan bevatten. De Heere Jezus is niet geboren uit volmaakte mensen. Nee, Hij de volmaakte, de zondeloze, is voortgekomen uit een zondig geslacht, opdat zondaren vergeving zouden vinden. We hebben in het boek Ruth gezien hoe zij zich van de afgoden bekeert heeft tot de Levende God. Zijn zocht naar genade en vond genade. Zij moest leren vertrouwen en stil zijn in het geloof en haar geloof is niet beschaamd. En zo, lieve vrienden is er nog nooit een geloof in de levende God beschaamd. God alleen is het waard om gelooft te worden, buiten Hem is geen God. Alle mensen die buiten God het leven zoeken zullen bedrogen uitkomen. Alle mensen, hoe zondig zij ook zijn, zullen zalig worden als zij het vertrouwen leren stellen op de Heere Jezus als Borg en Zaligmaker. Hij is de enige Losser tussen God en mensen. Hij alleen kan de schuld van onze zonden inlossen. ‘Want de zaligmakende genade Gods is verschenen aan alle mensen. En onderwijst ons, dat wij, de goddeloosheid en de wereldse begeerlijkheden verzakende, matig en rechtvaardig, en godzalig leven zouden in deze tegenwoordige wereld; Verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van den groten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus; Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken, Tit. 2:11-14.’

Wie u ook bent, De God van de Bijbel openbaart Zichzelf niet als een meedogenloze God maar als een God van genade. ‘God dan, de tijden der onwetendheid overzien hebbende, verkondigt nu allen mensen alom, dat zij zich bekeren. Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen, door een Man, Dien Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft, Hand. 17:30,31.’ In de Bijbel lezen we nooit van mensen die zeggen dat zij zichzelf niet konden bekeren. Wij lezen nooit van mensen die God de schuld gaven van hun eigenwijsheid. We lezen wel van velen die verloren zijn gegaan omdat zij niet gewild hebben dat God koning over hen zijn zou. Zij wilden zelf koning zijn over hun leven. Hoe is het met u? Hebt u uzelf al overgegeven aan de Heere, is Hij uw Losser, Zaligmaker, Heere en Meester? Geprezen zij Zijn Grote Naam. Nu is het nog de tijd van de genade, straks, wie weet hoe snel, komt de Heere Jezus om te oordelen en dan is het te laat voor hen die niet gewild hebben. Kom, gehoorzaam de Heere, bekeert u, zie in het geloof op Jezus en leef van nu tot in de eeuwigheid.

Broeders en zusters, u die de Heere vreest, bemoedig elkaar door stil te zijn in het geloof en te roemen in Zijn genade. Laten wij niet goed spreken over onszelf maar goed spreken over Gods genade, geopenbaard in Zijn Zoon, onze Zaligmaker. Als wij zien op onszelf en onze afkomst dan is er hoop voor de grootste der zondaren. Daarvan willen wij spreken en de mensen wijzen op Hem Die zijn leven gaf opdat zondaren leven zouden. Houd aan grijpt moed, verblijd u met elkaar in de Heere, opdat Zijn Naam geprezen verheerlijkt wordt. Amen.

Tot U, Heer Jezus, voert mijn baan;

ik ga getroost; het uur zal slaan,

dat ik aan ‘t eind ben van mijn reize.

Hier heb ik niets dan U, o Heer.

Gij waakt als herder trouw en teer;

och, dat mijn hart uw liefde prijze.

Eens vloot uw bloed, het vloot voor mij;

Heer Jezus, wie heeft lief als Gij?

Door U, Heer Jezus, is mijn heil;

Gij hadt voor mij uw leven veil,

en hebt m’ een heerlijk lot beschoren.

Niets dat mij ooit voldoening gaf,

als Gij niet waart mijn steun en staf;

niets kan mij buiten U bekoren.

Door U is al mijn troost in smart,

door U rust ik aan ‘t vaderhart.

Met U zet ik, door niets gestoord,

in deez’ woestijn mijn wandel voort,

waarin ook Gij geen rust kon vinden.

Wacht mij dan soms een harde strijd,

‘k weet, dat G’ een trouwe helper zijt

uit alle nood, voor al uw vrinden.

O Heer, geef toch dit ene mij,

dat ik steeds wandel aan uw zij!

Voor U mag slechts mijn harte slaan,

want Gij hebt aan het kruis voldaan;

Gij hebt het leven mij verworven.

Van zond’ en dood ben ik bevrijd,

en tot uw zaal’ge dienst gewijd;

ik leef, omdat Gij zijt gestorven.

O, welk een heil, wat zaligheid,

‘k ben dra bij U in heerlijkheid.

Bij U is mij een plaats bereid,

waar mij een eeuw’ge rust verbeidt;

bij U is alle strijd volstreden.

Daar zal ‘k uw heerlijk aanschijn zien,

daar eeuwig U mijn hulde bien,

volmaakter dan ooit hier beneden.

‘k Zal dan verheerlijkt zijn als Gij,

en juichen in der heil’gen rei


Wilco Vos Veenendaal 03-09-2014