Volg ons op YouTube

Gelooft gij dat?

‘Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven; En een iegelijk die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid, Gelooft gij dat?, Joh. 11:25,26.’

Hier spreekt God, Gods Zoon, de Schepper van hemel en aarde, Hij, de oorsprong van alle dingen spreekt; Ik ben de Opstanding en het Leven. Toen God de aarde, de zon, maan en sterren, de dieren en de mensen geschapen had, was alles volmaakt. De mens kende geen goed en geen kwaad en zou in deze staat voor altijd kunnen leven. De mens koos voor de duivel en maakte daarmee God tot een leugenaar. De mens, het pronkjuweel van de schepping keerde zich tegen haar Schepper. Hoe kan de in de zonden gevallen mens ooit weer met God haar Schepper verzoend worden? Als God ons mensen overgegeven had aan onszelf dan was er nooit iemand zalig geworden, om eigen schuld zou iedereen verloren moeten gaan. De mens heeft de rug toegekeerd naar God en is niet op zoek naar de wil van God. Alle mensen hebben een ingeschapen kennis dat er een God is, vandaar dat we zelfs bij de primitiefste volken, godsdienst vinden. Daar worden offers gebracht en beelden aanbeden, daar wordt gevast en pijnigt men zichzelf, verderop vinden we mediterende mensen en weer ergens anders zien of horen we mensen bidden. Godsdienst is er genoeg, men gelooft in Allah, Boedah of Krishna. Zij die hierin geloven, zonderen zich af van de wereld en dienen hun god op de wijze zoals men dat voorschrijft. Mensen zijn op zoek naar houvast en vinden dat bij hun godsdienst. Duizenden geloven in de God van de Bijbel op de manier zoals zij dat zelf invullen, de één op een wettische manier, zij zonderen zich streng af van de wereld en leven naar de wet op een manier zoals zij denken dat goed is. Zij proberen hun geweten te sussen, door niet zoals de wereld te leven in de hoop dat God hen niet zal straffen maar zal belonen. Vaak zullen zij dat niet hardop belijden maar toch is dat ten diepste wat hen drijft. Anderen leven hun leven zoals zij dat graag willen en ondertussen dienen zij God op hun manier, ze zingen, bidden, zijn blij en kennen geen vrees voor zonde, dood en hel. Toch zijn al deze wegen, doodlopende wegen, de mensen die op deze dingen hun hoop vestigen zullen er achter komen dat het alles slechts drijfzand was. Wij mensen kunnen God niet behagen door ons doen en laten, wij kunnen die enorme kloof die wij gemaakt hebben door ons zonden, niet dichtmaken door goede werken te doen. God is Rechtvaardig, Hij kan de zonde niet door de vingers zien. Een rechtvaardige rechter zal hier op aarde de wetsovertreder straffen, zo moet God de zonden straffen. Er staat dus iets in tussen God en de mens en dat is onze schuld. Door deze schuld is het onmogelijk om als mens met God te leven, de plaats waar schuldige zondaren voor eeuwig zullen zijn is de hel. God schiep de mens opdat zij Hem zouden eren. De mens heeft zich van God afgekeerd en moet daarom voor eeuwig straf leiden in de hel. Nu heeft God in Zijn genade, een Weg geopend, zodat schuldige zondaren weer met Hem verzoend kunnen worden en het eeuwige leven kunnen ontvangen. Er is een Weg, er is één Weg, Jezus, de Zoon van God is de Weg, de Waarheid en het Leven. Hij is gekomen naar deze aarde, heeft de schuld die op ons mensen was op Zich genomen en heeft aan het kruis van Golgotha Zichzelf geofferd in onze plaats, daar moest Hij de beker, gevuld met de toorn van God over alle zonden leegdrinken. Daar hing, de zondeloze, de Heilige, de Zoon van God, Hij onderging vrijwillig dit lijden en werd verteerd onder de toorn van God in plaats van zondaren. O wat een genade, wat een mysterie, God de Schepper van hemel en aarde, moest de mens, die Hij geschapen had, verlossen, door Zijn Zoon te offeren, als betaling voor de openstaande schuld. Wat een liefde, God is liefde!

Gelooft gij dat? Dat is de vraag waar heel uw zaligheid aan vast hangt. Geloven wij dat de Heere Jezus Christus, de Zoon van God, de Opstanding en het Leven is? Geloven wij dat als wij in Hem geloven tot in de eeuwigheid zullen leven? ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven, Joh. 6:47.’ Geloven, is vertrouwen dat God waar is, dat Zijn Woord de Waarheid is en dat wij alleen kunnen behouden worden door te rusten in het offer van de Heere Jezus Christus. Allen die dat doen zijn geredde zondaren, wedergeboren mensen, gerechtvaardigde en geheiligde mensen die niet meer kunnen leven zoals zij vroeger leefden maar nu alleen nog maar willen leven tot eer en glorie van hun Heere en Zaligmaker.

Martha kende de Heere Jezus, er staat geschreven dat de Heere Jezus Martha, Maria en Lazarus lief had. Op een keer ontmoette de Heere Jezus deze twee vrouwen als Martha Hem in haar huis ontvangt. Als Jezus in haar huis spreekt dan zit Maria aan Zijn voeten, terwijl Martha hard aan het werk is. Martha is gefrustreerd als zij Maria ziet zitten, terwijl zij aan het werk is. Ze zegt: ‘Heere, trekt Gij U dat niet aan, dat mijn zuster mij alleen laat dienen? Zeg dan haar dat zij mij helpe. Luk. 10:40.’ Dan zegt Hij: ‘Martha, Martha, gij bekommert en ontrust u over vele dingen; Maar één ding is nodig; doch Maria heeft het goede deel uitgekozen, hetwelk van haar niet zal weggenomen worden, Luk. 11:41,42.’ Wat een onderwijs krijgt de dienende Martha, niet haar arbeid maar de stille aanbidding van Maria wordt hier aangeduid als het goede deel. Zij zat aan de voeten van haar Meester en luisterde naar het onderwijs dat Hij haar gaf. Al dat werken, dat kon wel even wachten, hier aan Zijn voeten kreeg ze onderwijs, hier mocht ze eten en drinken en mocht haar ziel verzadigd worden. Dat wat Maria kende, kende Martha nog niet. Martha was nog zoveel bezig met dienen. Lieve vrienden, wat zal al ons dienen ons baten als wij nooit gedronken hebben uit de Heilsfontein die geopend is in Christus Jezus onze Heere. Door al ons dienen moet een streep, opdat wij leren te leven van genade.

De vraag “gelooft gij dat?” kwam tot Martha. Martha en Maria waren in diepe rouw gedompeld, hun lieve broer Lazarus was gestorven. Ze hadden hun Meester laten roepen in de hoop dat Hij iets kon betekenen voor Lazarus. Zij geloofden dat Hij zou kunnen voorkomen dat Lazarus zou sterven. Maar ach, Jezus kwam te laat, Lazarus was gestorven. Als Martha en Maria horen dat de Heere Jezus in aantocht is, gaat Martha naar buiten, Hem tegemoet, Maria blijft binnen. Maria, ze had aan de voeten van de Heere Jezus gezeten, ze had Hem, haar Meester, gezalfd en met haar haren Zijn voeten gedroogd. Nu zat ze alleen met haar verdriet, wie zou haar nu nog op kunnen beuren, waar was haar geloof? Ach lieve vrienden, zelfs door ons geloof moet een streep, het is niet mijn geloof maar het bloed van de Heere Jezus dat mij redt. Als de Heilige Geest mijn oog niet richt op het kruis van Golgotha dan is er in mij geen geloof. Als ik zie op de omstandigheden waarin ik zo vaak verkeer, dan zie ik geen uitweg, maar als de Heilige Geest mij dan laat zien op mijn God, dan moet alle twijfel wijken en mag ik roemen in Hem die mij liefheeft. Is Hij niet de bewerker van alle dingen?

Martha gaat Hem tegemoet, ze zegt: ‘Heere, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven; maar ook nu weet ik, dat alles wat Gij van God begeren zult, God u het geven zal, Joh. 11:21,22.’ Wat een heerlijk getuigenis, wat een eenvoudig geloof. Uit het vervolg van de geschiedenis kunnen we opmaken dat ze er niet aan dacht dat de Heere Jezus Lazarus op zou wekken. Als Jezus zegt dat Lazarus zal opstaan, dan zegt Martha: ‘Ik weet, dat hij opstaan zal in de opstanding ten laatste dage.’ Dan krijgt Martha persoonlijk onderwijs. ‘Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven; En een iegelijk die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid, Gelooft gij dat?, Joh. 11:25,26.’ De diepte in deze woorden was voor Martha nog zo verborgen. Ze begreep nog zo weinig van wie Christus was. En toch horen we haar getuigen: ‘Ja, Heere ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus de Zone Gods, Die in de wereld komen zou.’ De lang verwachte Messias die komen zou, stond hier oog in oog met Martha. Zij geloofde dat Hij het was die komen zou, de IMMANUËL, God met ons (Jes. 7:14). Haar geloof was eenvoudig en het voorwerp van haar geloof was Jezus en juist dat maakt het verschil.

Er waren tijdens de omwandeling van de Heere Jezus op aarde, vele mensen die Hem volgden om zijn bijzondere woorden, de wonderen en tekenen. De Heere Jezus wist dat zij huichelaars waren en in Zijn onderwijs was Hij eerlijk. Wat hebben we aan massa’s belijdende mensen, die in werkelijkheid dood zijn en niets begrijpen van het leven in en met Christus? Ik geloof dat vandaag de dag, de prediking van Christus moet klinken. De predikers moeten eerlijk omgaan met de hoorders. Als er iemand in de Bijbel onderwijs heeft gegeven over de zonde en de verschrikkelijke werkelijkheid van de hel, dan is dat Jezus. Hij sprak over de brede en de smalle weg en het kruis dragende leven achter Hem.

Op een keer staat Hij voor de Joden en zegt hen: ‘Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, gij zoekt Mij, niet omdat gij tekenen gezien hebt, maar omdat gij van de broden gegeten hebt en verzadigd zijt, Werkt niet om de spijze die vergaat, maar om de spijze die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen ulieden geven zal; want Dezen heeft God de Vader verzegeld, Joh. 6:26,27.’

De Joden die gewend waren om te werken aan hun zaligheid onder het slavenjuk van de wet, vroegen Hem: ‘Wat zullen wij doen, opdat wij de werken Gods mogen werken? Joh. 6:28.’ Jezus geeft hen het antwoord: ‘Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem Dien Hij gezonden heeft, Joh. 6:29.’ Het enige wat u hoeft te doen is te geloven in Mij die gezonden bent door Mijn Vader om u te verlossen van uw zonden. In plaats van te geloven, vragen zij Hem om een teken opdat zij kunnen zien dat Hij het werkelijk is. Ze spreken over het brood dat hun vaders gegeten hebben in de woestijn. Dan gaat Jezus hen vertellen dat Hij het Brood uit de hemel is dat Zijn Vader hen geeft. Hij is gekomen om de wereld het leven te geven. ‘Ik ben het Brood des levens; die tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft zal nimmermeer dorsten, Joh. 6:35.’ Lieve vrienden, wat een nodiging, kom tot Mij en u zult niet meer hongeren, gelooft in Mij en je zult niet meer dorsten. O verhard uw hart toch niet zoals de Joden dat deden. Zij geloofden niet dat Hij, de zoon van de timmerman, uit de hemel gekomen was. Gelooft u dat wel? Hij heeft Zichzelf gegeven op het vloekhout van Golgotha, daar stierf Hij in onze plaats de smadelijke dood. Zijn bloed moest vloeien opdat onze zonden konden worden weggewassen. Zijn lichaam moeten wij eten en Zijn bloed drinken opdat wij eeuwig leven. Dat is het voedsel voor een kind van God, Zijn dood werd mijn leven, in Zijn dood zie ik mijn dood, daar stierf ik en daar is een streep gezet door mijn hemelhoge schuld. Hierin mag ik mij verblijden, dat met Zijn dood een einde kwam aan mijn gescheiden zijn van mijn hemelse Vader. Nu mag ik leven in de kracht van Zijn opstanding. In Zijn bloed en in Zijn vlees zie ik mijn zaligheid en tot de dag dat Hij komt mag ik, met u die gelooft, verlangend uitzien naar Zijn komst, ons verblijdend in de tekenen van brood en wijn, waarbij wij Zijn dood gedenken. De Joden vonden deze rede hard, zij liepen bij Hem weg. Jezus, wetend wat er in hun hart leefde ging hen niet achterna, nee Jezus dwingt ons niet. Wij mogen komen, komen zoals we zijn, belast, beladen met onze schuld en Hij zal ons verlossen. Kom, lieve vrienden, geef uzelf over in Zijn handen en laat u zaligen. Jezus vraagt aan Zijn twaalf discipelen: ‘Wilt gijlieden ook niet weggaan?’ Wat een vraag, wat een beproeving, discipelen, hoe is het nu in jullie hart, vinden jullie deze rede ook hard en willen jullie ook niet liever gaan? De woorden die Ik gesproken hebben zijn Geest en leven, het is de Geest Die levend maakt, hoe staat het nu met jullie? ‘Simon Petrus dan antwoordde Hem: Heere, tot wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens, En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods, Joh. 6:68,69.’

Lieve vrienden is de belijdenis van Martha en Petrus ook uw belijdenis? Gelooft u dat Hij de woorden des eeuwigen levens heeft en dat u alleen leeft als u eet en drinkt van dat wat de Vader ons gegeven heeft? Is de dood van Christus uw leven geworden? Misschien durft u dit nog niet volmondig te belijden, misschien schreeuwt uw hart, “o Heere, kon ik dat maar zeggen, kom Heere Jezus ontferm u mijner.” Is dat werkelijk de schreeuw van uw hart, houd dan aan, grijpt moed, uw hart zal vrolijk leven. God heeft geen lust in uw dood, maar daarin dat u zich bekeert en leeft. Zet een streep door alles wat geen Christus is en leg uw leven in Zijn hand. Voed u met Zijn Woord, bid en keer u af van alles wat u afhoud van Jezus. Zie niet op uw geloof maar op Jezus. Heeft u een klein geloof, dank God, u bent behouden, want uw Zaligmaker is groot. Blijf met Maria aan Zijn voeten en uw geloof zal groeien.

Lieve broeder en zuster, u die reikhalzend uitziet naar de komst van Jezus op de wolken, verblijd u in uw Zaligmaker. Maak Hem groot en laat de wereld weten dat Jezus leeft. Versterk uw broeders en zusters en wees voorzichtig met de kleingelovigen. Voed hen, versterk hen en wijs hen op Jezus, het Brood des levens dat gekomen is om ons het leven te geven.

Jezus is het brood des levens,

uit de hemel neergedaald;

Hij schenkt aan de ziele voedsel,

waar geen and’re spijs bij haalt.