Volg ons op YouTube

Paulus en de wet

‘Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou, Gal. 2:19.’

In de twee voorgaande overdenkingen hebben wij gezien hoe God´s wetten al bekend waren bij Adam en Eva en dat Abraham geprezen werd om zijn gehoorzaamheid aan Gods bevel, geboden, inzettingen en wetten (Gen. 26:5). God Zelf bracht het eerste bloedige offer (Gen. 3:21), Kaïn en Abel brachten hun eerstelingen ten offer (Gen. 4:4) en ook Abraham gaf zijn tienden aan Melchizedek (Gen. 14:20). God sloot Zijn verbond met Zijn volk Israël en gaf hun Zijn tien woorden als hoofdwet op de twee stenen tafelen. Tot op vandaag zien zij de wetgeving als een feest van grote vreugde. Ook hebben wij in de vorige overdenking gezien hoe de Heere Jezus als het vlees geworden Woord, de Thora leefde in gehoorzaamheid. Hij riep ons op om Zijn geboden te onderhouden. ‘Indien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden, Joh. 14:5.’ Nu kan de vraag in ons opkomen; “zijn Zijn geboden dan anders als de geboden die God allang gegeven had?” Hoe zou Jezus, als het levende Woord, iets afdoen van dat wat Zijn Vader sprak? Hij gebood om Gods geboden te gehoorzamen. ‘Toen sprak Jezus tot de scharen en tot Zijn discipelen, Zeggende: De schriftgeleerden en de farizeeën zijn gezeten op den stoel van Mozes; Daarom,al wat zij u zeggen dat gij houden zult, houdt dat en doet het; maar doet niet naar hun werken; want zij zeggen het, en doen het niet, Matth. 23:1-3.’ De Schriftgeleerden en de farizeeën lazen voor uit de Thora en de Heere Jezus roept de mensen op om die geboden te gehoorzamen en niet zo te doen als de hypocriete farizeeërs en de Schriftgeleerden. Als de rijke jongeling aan de Heere Jezus vraagt wat hij moet doen om zalig te worden, dan zegt Jezus: ‘Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Eén, namelijk God. Doch wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden, Matth. 19:17.’ De Heere Jezus zegt hier dat hij de geboden moet onderhouden en deze jongen onderhield volgens eigen zeggen de geboden maar kreeg door het onderwijs van Jezus te zien, dat hij meer liefde had tot zijn geld dan tot Jezus.

Jezus geeft dus geen andere geboden dan de geboden die wij vinden in het Eerste of Oude Testament. Jezus geeft ons wel dieper onderwijs over de diepe verdorvenheid van het mensenhart, de liefde van God voor een schuldige zondaar en Zijn liefde waarmee Hij Zichzelf gaf opdat zondaren zouden leven. Hij roept ons op om elkaar lief te hebben met dezelfde opofferende liefde als die Hij heeft laten zien in Zijn lijden en sterven. ‘Dit is Mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb, Joh. 15:12.’

Gods liefde zien wij geopenbaard in het schenken van Zijn Zoon. Jezus is de Weg de Waarheid en het leven, allen die tot Hem komen zullen leven in de waarheid en naderen tot de vader op een levende weg. Allen die Hem liefhebben worden opgeroepen om zo te wandelen als Jezus gewandeld heeft en onder de leiding van de Heilige Geest, Die in Gods kinderen woont, is dat niet zwaar.

Maar, zo klinkt de vraag, is dan na het kruis niet alles verandert? De wet is toch aan Israël gegeven en niet aan de heiden? De mens wordt nu toch door het geloof gerechtvaardigd en niet door de werken van de wet? Ja dat alles is waar. Na het kruis hebben wij het volle zicht op Gods verzoening, waar zien wij genade en recht meer geopenbaard dan op het kruis van Golgotha? Gods toorn en liefde komen daar samen tot heil van de zondaar, o zagen wij toch dieper hoeveel liefde God ons toont in de dood van Zijn Zoon. Door het geloof worden wij zalig en dat niet door de werken en dat was ook zo onder het Oude Testament. ‘Ziet, zijn ziel verheft zich, zij is niet recht in hem; maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven, Hab. 2:4.’

God sloot inderdaad alleen met Israël Zijn liefdesverbond. Hij trouwde hen maar zij zijn Zijn verbond ongehoorzaam geweest (Jer. 31:32). Hij noemde hen een groene olijfboom maar door hun ongeloof zijn er takken afgebroken (Jer. 11:16). God roept zijn trouweloze, hoererende bruid op om zich te bekeren, Hij belooft aan Juda (de twee stammen) en Israël (de tien stammen) een herstel en een nieuw verbond. ‘Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israel en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken; Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE; Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israel maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn, Jer. 31:31-33.’ God sloot met Zijn volk, de groene olijfboom, een verbond, zij verbraken het door hun hoererende zonden en ongeloof (Jer. 3). Volgens de wet mag een man zijn hoererende vrouw nooit meer terugnemen (Deut. 24:1). Hoe kan God ooit Zijn belofte houden? Hoe zal gans Israël ooit zalig kunnen worden (Rom. 11:26)? God heeft gezorgd voor de Weg van herstel. Jezus, God en Mens in één persoon is de dood ingegaan en omdat Hij stierf, was de vrouw vrij van de wet van de man (Rom. 7). Nu Jezus is opgestaan, is de weg tot herstel voor de bruid geopend. God is getrouw! Wat een wonder, De olijfboom zal weer bloeien en allen die vandaag tot geloof komen worden ingeënt in deze olijfboom (Rom. 11). Zo is het alles één volk, één kudde en één herder. Door het geloof worden wij (ook de heiden) hersteld in de gemeenschap met God en krijgen wij deel aan de verbonden en de beloften (Ef.2). Gods wet wordt in de harten van zowel de gelovige jood als de gelovige heiden, geschreven (Hebr. 8 en 10). Als wij dit grote heerlijke wonder gaan zien, dan zien we dat wij ons nooit kunnen verheffen boven Israël (Rom. 11:18). Samen met hen, mogen wij in de weg van verootmoediging, berouw en belijdenis zoeken hoe wij God kunnen dienen met heel ons hart, met heel onze ziel en met al onze kracht.

De wet is dus aan Israël gegeven en allen die tot geloof komen worden deel van Israël. Hoe is het dan mogelijk dat men op grond van dat wat Paulus zegt, tot het inzicht komt dat de wet is afgedaan?

We moeten de woorden van Paulus nooit loskoppelen van de context waarin hij zich bevond. Paulus was niet zomaar iemand, hij was opgeleid aan de voeten van de wetgeleerde, Gamaliël (Hand. 22:3) en hij deed zijn uiterste best om de wet te houden. Hij ging zelfs zover dat hij de volgelingen van de Heere Jezus vervolgde en gevangen nam zodat zij gedood werden. In Filippenzen 3 lezen we hoe hij uitblonk boven vele anderen in afkomst en ijver, ja naar de rechtvaardigheid die in de wet is, was hij onberispelijk. Maar, zo vervolgt hij: ‘Hetgeen mij gewin was, dat heb ik om Christus’ wil schade geacht. Ja, gewisselijk, ik acht ook alle dingen schade te zijn, om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijn Heere; om Wiens wil ik al die dingen schade gerekend heb, en acht die drek te zijn, opdat ik Christus moge gewinnen. En in Hem gevonden worde, niet hebbende mijn rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, namelijk de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof, Fil. 3:7-9.’ Niet de werken der wet maar het eenvoudige geloof in Christus Jezus, was het rustpunt van zijn ziel geworden. ‘Doch wetende, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd, opdat wij zouden gerechtvaardigd worden uit het geloof van Christus, en niet uit de werken der wet; daarom dat uit de werken der wet geen vlees zal gerechtvaardigd worden, Gal. 2:16.’ Al was hij dan naar de wet onberispelijk en rechtvaardig, zijn ijver was zonder geloof en liefde. Nu in Christus was alles nieuw en vanuit deze nieuwe positie, bracht Paulus als geen ander de boodschap van de vrijheid in Christus Jezus. In Hem de volle zaligheid, de rechtvaardigheid en de heiligheid.

Nu zag hij, dat hij voordat hij tot geloof kwam, gevangen was onder de veroordeling van de wet en dat Christus in zijn plaats onder die wet heeft willen sterven. Zo kon hij het uitroepen: ‘Want ik ben door de wet der wet gestorven, opdat ik Gode leven zou, Gal. 2:19.’ De wet zei: “Paulus, jij bent de dood schuldig, je zult sterven.” Toen kwam Christus en ging in zijn plaats de dood in. Nu kon de wet Paulus niet langer veroordelen, de schuld was betaald. Toen Christus stierf, stierf ook Paulus en zo kon hij zeggen: ‘Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, Die mij liefgehad heeft, en Zichzelven voor mij overgegeven heeft, Gal. 2:20.’ Jezus Christus en Dien gekruisigd is het onderwerp van zijn prediking geworden. Hij drong als een gezant van Christus, de mensen om de zaligheid te zoeken daar waar het te vinden is. Hij bestrafte en veroordeelde hen die hun rechtvaardigheid zochten in het onderhouden van de wet. ‘Christus is u ijdel geworden, die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; gij zijt van de genade vervallen, Gal. 5:4.’

Er waren valse broeders binnen geslopen die beweerden dat je niet zalig kon worden als je je niet liet besnijden. In het bijzonder in de Galatenbrief lezen we hoe Paulus deze valse leer bestrijd. Het gevolg van zijn stellige woorden is dat velen zijn onderwijs verkeerd hebben opgevat. Dit lezen we o.a. in Handelingen 21. Jakobus en de ouderlingen getuigen tegenover Paulus hoe er duizenden joden tot geloof zijn gekomen, zij rustten in het offer van Christus en hielden zich aan de wet die God door Mozes gegeven heeft. ‘En zij, dat gehoord hebbende, loofden den Heere, en zeiden tot hem: Gij ziet, broeder, hoevele duizenden van Joden er zijn, die geloven; en zij zijn allen ijveraars van de wet, Hand. 21:20.’

De valse leraren die de leer van Paulus verdraaiden tot hun eigen verderf (2 Petr. 3:16), beweerden dat Paulus leerde dat de wet niet meer gehoorzaamd behoefde te worden. ‘Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft, Rom. 10:4.’ Maar het einde betekent hier niet de afschaffing van de wet maar het doeleinde (telos), daar waar alles in de wet op gericht is. Jezus Zelf heeft gezegd dat er niets van de wet is afgeschaft totdat alles zal zijn geschied (Matth. 5:17-18). Paulus bewijst aan de mensen dat hij de wet van God nog steeds onderhoudt (Hand. 21:24, 24:14). Ook lezen wij hoe hij vast (Hand. 27:9, volgens Lev. 16:29), de sabbat onderhoud, terwijl hij in de synagoges spreekt (Hand. 13:14,44; 17:2; 18:4,11; Hand. 19:8) en Gods feesten viert (Hand. 18:20,21).

Het leven van Paulus getuigt van een gehoorzaam leven aan heel Gods wet. Hijzelf zegt: ‘Doen wij dan de wet te niet door het geloof? Dat zij verre; maar wij bevestigen de wet, Rom. 3:31.’ In het geloof wandelen wij overeenkomstig de wet. ‘Alzo is dan de wet heilig, en het gebod is heilig, en rechtvaardig, en goed, Rom. 7:12.’ Ook zegt hij dat de wet goed is, zo iemand die wettelijk gebruikt (1 Tim. 1). Hij waarschuwt voor het roemen op de afkomst en wijst op de noodzaak van het leven in gehoorzaamheid. ‘De besnijdenis is niets, en de voorhuid is niets, maar de onderhouding der geboden Gods, 1 Kor. 7:19.’

Toch zijn er veel plaatsen die verkeerd geïnterpreteerd worden door hen die menen dat Paulus wel degelijk leert dat de christen vrij is van de wet. Voordat we naar sommige plaatsen kijken is het goed om te beseffen dat de christen vrij is van de veroordeling van de wet zolang hij niet tegen de wet ingaat. Zij die de werken van het vlees doen, dat zijn dingen die tegen Gods wet ingaan, zijn onder de veroordeling van de wet. Zij die wandelen door de Geest zijn vrij van elke veroordeling en tegen hen is de wet niet (Gal. 5:23, 1 Tim. 1:9). Als ik niet te hard rij op de snelweg is de wet niet tegen mij, op het moment dat ik te hard rij, is daar direct de veroordeling van de wet. Ik betaal de schuld en ben vrij van de wet, die dan ook niet langer tegen mij is.

Zoals we zagen, richt Paulus zich tegen de valse leraren, die de mensen onder een juk van wetten en regels willen brengen en tegen hen die menen dat door het houden van de wet de zaligheid verdient wordt. Hij waarschuwt om niet te wandelen naar dat wat mensen zeggen en doen maar naar dat wat God zegt. ‘Ziet toe, dat niemand u als een roof vervoere door de filosofie, en ijdele verleiding, naar de overlevering der mensen, naar de eerste beginselen der wereld, en niet naar Christus, Kol. 2:8.’ Dan wijst hij op de volle zaligheid in Christus en hoe Hij door zijn dood het handschrift dat tegen ons was heeft uitgewist. Als iemand gekruisigd werd, dan werd met hem, ook zijn schuldbrief, het handschrift dat tegen hem was gekruisigd. Zo is Christus met onze schuldbrief gekruisigd. De Thora, de wet van God is nooit tegen de mens geweest en deze heilige, rechtvaardige en goede wet van God is niet uitgewist. De vloek die op ons was, was tegen ons door het getuigenis dat tegen ons getuigde en dat is uitgewist. Is dat ook uw vreugde? Mag u dat geloven? Kunt u zeggen, ja ik was vervloekt maar nu heeft Christus deze vloek voor mij gedragen? Hoe zalig is die mens die dat gelooft en in die liefde mag leven. In deze context zegt Paulus ‘‘Dat u dan niemand oordele in spijs of in drank, of in het stuk des feestdags, of der nieuwe maan, of der sabbatten; Welke zijn een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is van Christus, Kol. 2:16,17.’ Hij zegt hier, laat niemand u veroordelen als u de dagen onderhoudt die God ingesteld heeft. Deze dagen zijn een schaduw die ons wijzen op Christus. Tegelijk waarschuwt hij voor hen die over het geweten van anderen willen heersen door menselijke inzettingen en geboden op te leggen. ‘Indien gij dan met Christus de eerste beginselen der wereld zijt afgestorven, wat wordt gij, gelijk of gij in de wereld leefdet, met inzettingen belast? Namelijk raak niet, en smaak niet, en roer niet aan. Welke dingen alle verderven door het gebruik, ingevoerd naar de geboden en leringen der mensen, Kol. 2:20-22.’ Het zijn mensen geboden en niet de geboden van God, alles onder een schijn van vroomheid maar het is alleen tot verzadiging van het vlees (v23).

Maar hoe zit het dan met Romeinen 14? ‘De één gelooft wel, dat men alles eten mag, maar die zwak is, eet moeskruiden, Rom. 14:2.’ en ‘De één acht wel den enen dag boven den anderen dag; maar de ander acht al de dagen gelijk. Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd, Rom. 14:5.’ Deze verzen worden aangehaald als argument dat het nu niet meer uitmaakt wat wij eten en dat voor ons alle dagen gelijk zijn. We hebben gezien, dat Paulus vastte, de sabbat en Gods ingestelde feestdagen onderhield. Hij leert hier dan ook niet dat die wetten afgeschaft zijn maar spreekt hier tot hen die in gewetensnood waren rondom het eten van offervlees en de strijd die er was op welke dag er gevast moest worden. De zwakken in het geloof waren bang dat zij vlees zouden eten dat aan de afgoden geofferd zou zijn. Terwijl Paulus en de sterke in het geloof weten dat een afgod niets is (1 Kor. 8). Tegelijk moeten wij voorzichtig zijn met onze zwakke broeders en zusters en niet de schijn opwekken dat wij eer geven aan de afgoden. Als Paulus zegt: ‘Ik weet en ben verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onrein is in zichzelven; dan die acht iets onrein te zijn, dien is het onrein, Rom. 14:14.’ Dan bedoelt hij daarmee niet dat dat wat God onrein verklaart heeft (Lev. 11), nu ineens rein is. Nee, hij bedoelt, als iemand van mening is dat een stuk vlees niet gegeten mag worden omdat het misschien aan de afgoden geofferd is, dan is dat stuk vlees voor die persoon onrein. Als hij het zou eten dan zou hij zondigen. ‘Maar die twijfelt, indien hij eet, is veroordeeld, omdat hij niet uit het geloof eet. En al wat uit het geloof niet is, dat is zond, Rom. 14:23.’ Over de ene dag boven de andere dag achten, zegt Paulus dat een ieder in zijn eigen gemoed verzekerd moet zijn. Als iemand de derde dag van de week apart zet voor de Heere door te vasten, dan moet hij de broeder die dat niet doet, niet veroordelen. Doe het alles in dankzegging en leef tot eer van de Heere. ‘Maar gij, o mens Gods, vlied deze dingen (zonden); en jaag naar gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid. Strijd den goeden strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk gij ook geroepen zijt, en de goede belijdenis beleden hebt voor vele getuigen, 1 Tim. 6:11,12.’ Amen.

Neem mijn leven, laat het, Heer,

toegewijd zijn aan Uw eer.

Maak mijn uren en mijn tijd

tot Uw lof en dienst bereid.

Neem mijn handen, maak ze sterk

door Uw liefde tot Uw werk.

Maak, dat ik mijn voeten zet

op de wegen van Uw wet.

Neem mijn stem, opdat mijn lied

U, mijn Koning, hulde bied’.

Maak, o Heer, mijn lippen rein,

dat zij Uw getuigen zijn.

Neem mijn zilver en mijn goud,

dat ik niets daarvan behoud’.

Maak mijn kracht en mijn verstand

tot een werktuig in Uw hand.

Neem mijn wil en maak hem vrij,

dat hij U geheiligd zij.

Maak mijn hart tot Uwen troon,

dat, o Heer, Uw Geest er woon’.

Neem ook mijne liefde, Heer;

‘k leg voor U haar schatten neer.

Neem mij zelf; en t’ allen tijd

ben ik aan U toegewijd.


Wilco Vos Veenendaal 09-06-2015