Volg ons op YouTube

Ruth op de akker van Boaz

Toen viel zij op haar aangezicht en boog zich ter aarde, en zij zeide tot hem: Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben? Ruth. 2:10.’

De vorige keer hebben wij gezien hoe Ruth vanuit het heidense Moab met haar schoonmoeder Naomi is meegekomen naar Bethlehem. In Naomi zien wij het beeld van Israël. Israël is door de HEERE een groene olijfboom genoemd. ‘De HEERE had uw naam genoemd een groenen olijfboom, schoon van lieflijke vruchten, Jer. 11:16a.’ Maar door het ongeloof en het aanbidden van de afgoden heeft de Heere de takken verbroken. ‘Maar nu heeft Hij met een geluid van een groot geroep een vuur om denzelven aangestoken, en zijn takken zullen verbroken worden, Jer. 11:16b.’ Zo zien we hoe Israël de langverwachte Messias, de Heere Jezus Christus heeft verworpen als hun Redder. Door ongeloof zijn zij afgebroken opdat wij, de heidenen, zouden worden ingeënt in de edele olijfboom. Dit beeld zien wij terug in Ruth als eersteling uit de heidenen. In Christus zijn Jood en Heiden één. Er is één duur gekochte gemeente, het Lichaam van Christus waarvan Hij het Hoofd is en wij Zijn leden. Zouden wij dan roemen tegen de afgebroken takken? Zouden wij ons verheffen boven de Joden? Dat zij verre: ‘Want is het dat God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, zie toe dat Hij ook mogelijk u niet spare, Rom. 11:21.’ We zien in het beeld van de olijfboom zowel Gods strengheid als Zijn goedertierenheid. ‘Zie dan de goedertierenheid en de strengheid Gods; de strengheid wel over degenen die gevallen zijn, maar de goedertierenheid over u, indien gij in de goedertierenheid blijft; anderszins zult ook gij afgehouwen worden, Rom. 11:22.’ Gods strengheid zien wij in het afsnijden van de ongelovige joden, die Jezus verworpen hebben. De gelovige heidenen worden door Gods goedertierenheid ingeënt, maar wee hen die deze goedertierenheid verachten. Tegelijk is er hoop voor hen die zijn afgebroken, een hoop omdat God Zijn beloften houd. ‘Maar ook zij, indien zij in het ongeloof niet blijven, zullen ingeënt worden; want God is machtig dezelve weder in te enten, Rom. 11:23.’ Er is een verharding gekomen over Israël, maar deze hardheid zal stoppen als de volheid der heidenen zal zijn ingegaan. ‘En alzo zal geheel Israël zalig worden; gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob; En dit is hun een verbond van Mij, als Ik hun zonden zal wegnemen, Rom. 11:26,267.’ Wat een heerlijk vooruitzicht, wat een trouw houdend God. Er is hoop, zoals we Naomi zagen terugkeren zo zal straks Israël terugkeren, waarvan we nu al de grote contouren zichtbaar zien worden.

In Ruth zien we het beeld van de blinde heiden, die zich bekeert tot de levende God. We hebben gehoord hoe zij sprak: ‘Uw volk is mijn volk en uw God mijn God.’ Zo kwam zij, samen met haar schoonmoeder in het voor haar onbekende land. Ze had alles verlaten, haar ouderlijk huis, haar land en haar goden om te leven in een nieuw leven. Wat een beeld van de zondaar die zich bekeerd. Het hart kan geen rust meer vinden in dat wat de wereld biedt. De afgoden van deze wereld brengen geen vrede en zij die ons lief zijn wijzen maar al te vaak de verkeerde weg. Bekering is daarom ook een totale ommekeer. Het is 180 graden de andere kant op. Bekering houdt in dat we inzien wie wij zijn en wie God is. Het houdt in dat wij inzien dat we op de verkeerde, eigen gekozen weg zijn, om vervolgens om te draaien en God te dienen met heel het hart. Deze keuze zien we bij Ruth, terwijl zij nog niet weet wat het haar zal brengen. Dat wat zij gezien heeft in het leven van Naomi was voldoende om deze keuze te maken. Het is de Heilige Geest die ons heilig verliefd maakt op het leven in en uit God. Het is de Heilige Geest die ons als het ware uitdrijft uit ons zelf en onze ogenschijnlijke veilige omgeving, opdat wij onze toevlucht zouden nemen tot de levende God. Dan wordt het: “Hij is mijn God.”

Nu Naomi terug is gekomen in haar eigen land is ze alles kwijt, vol is zij weggegaan, leeg is zij teruggekomen. Ze wil dat de mensen haar Mara noemen. Want zo zegt zij: “De Heere heeft tegen mij getuigd en de Almachtige heeft mij kwaad aangedaan.” Hoe is het in ons leven? Zien wij Gods Almachtige hand ook als Hij ons tegenkomt vanwege onze verkeerde keuzes? Op ongehoorzaamheid kan geen zegen rusten. Eigen gekozen wegen moeten wel grijze haren, slapeloze nachten en diepe onrust geven. Hoe zegenrijk als wij dan in die tegenslagen Gods Almachtige hand opmerken en ons voor Hem verootmoedigen, dan zullen wij ook Zijn zegen ervaren. God is niet onrechtvaardig! Hij schenkt in Zijn goedertierenheid een rijke zegen aan hen die zich bekeren. Wij zien Naomi met haar schoondochter Ruth, in armoede terwijl zij zo anders gewend waren in Moab. Nu in Bethlehem, gaat Ruth op zoek naar eten en het is haar te doen om genade. ‘Laat mij toch in het veld gaan en van de aren oplezen achter dien, in wiens ogen ik genade zal vinden.’ Bijgeval komt zij op het veld van Boaz, een familielid van haar overleden schoonvader Elimelech. Hoe groot is Gods trouwe zorg over hen die Hem zoeken. Hij bracht Ruth als het ware door een onzichtbare hand op het land van Boaz, een Godvrezende man.

We zien hierin hoe de Heere ons Zijn zegen geeft als wij gaan in Zijn weg. Soms moeten wij moeilijke keuzes maken, de Heere kijkt dan niet zozeer naar het resultaat van de keuze maar naar de gerichtheid van ons hart. Doen wij het in afhankelijkheid van Hem en in gehoorzaamheid aan Zijn Woord? Hebben wij onszelf op het oog in het maken van de keuzes of is het ons vooral te doen om Zijn zegen en de verheerlijking van Zijn Naam? Willen wij leven van genade? Dan zullen wij Zijn overvloeiende genade leren kennen en niet anders meer willen dan roemen in Zijn genade.

Als Boaz Ruth ziet en het goede getuigenis van zijn jongens over haar heeft gehoord, gaat hij naar haar toe. ‘Toen zeide Boaz tot Ruth: Hoort gij niet, mijn dochter? Ga niet om in een ander veld op te lezen, ook zult gij vanhier niet weggaan; maar hier zult gij u houden bij mijn maagden.

Uw ogen zullen zijn op dit veld, dat zij maaien zullen, en gij zult achter haarlieden gaan; heb ik den jongens niet geboden, dat men u niet aanroere? Als u dorst, zo ga tot de vaten en drink van hetgeen de jongens zullen geschept hebben, Ruth. 2:8,9.’ Op wat een zegenrijke plaats is Ruth gekomen. Boaz stelt haar gerust en laat merken dat hij zich over haar ontfermt. Hij biedt haar drinken aan om in haar dorst te voorzien. Wij zien in Boaz een type van een ontfermende Heere Jezus. Wij horen Zijn stem: ‘Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke, Joh. 7:37b.’ Waar anders moeten wij heen met onze dorst? ‘O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk, Jes. 55:1.’

Waar is het ons om te doen? Kunnen wij het nog uithouden in deze wereld met alles wat voorbijgaat of verlangt ons hart naar Gods genade? Zijn wij op zoek naar Hem te kennen of meer van Hem te kennen of vinden wij het alles wel best? Ruth zocht genade en vond genade en zie wat dat met haar deed.

‘Toen viel zij op haar aangezicht en boog zich ter aarde, en zij zeide tot hem: Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben? Ruth. 2:10.’ Ruth zocht genade en toen zij het vond kwam zij openbaar als iemand die werkelijk genade gevonden had. Genade maakt ons klein en verbroken, het is iets dat wij totaal niet verdiend hebben. Genade staat haaks op eigen verdienste, het is iets, waar wij ten diepste vijandig tegenover staan. Van genade willen leven, betekent een streep door ons eigen ik. Hoe is het mogelijk dat die rijke Boaz wilde zorgen voor zo’n arme vreemde vrouw als Ruth? Genade zo oneindig groot… Voor Ruth was het een onbegrijpelijk wonder.

Lieve vrienden, in de Heere Jezus Christus is er genade, zo oneindig groot, geopenbaard. God de Vader ziet vanuit de hemel dat er niemand is die naar Hem zoekt, allemaal staan zij als het ware met de rug naar Hem toe, terwijl zonde en schuld een grote scheiding maakt. Er is maar één oplossing om de onoverbrugbare kloof te dichten tussen een Heilig God en een zondig mens; genade. En zo schonk God Zijn Zoon, de Heere Jezus Christus, Hij stierf op Golgotha in plaats van de schuldige zondaar, opdat de zondaar leven zou. Dit is de blijde boodschap die tot ons mensen komt. O zondaar, kom en hoor de stem van uw Heiland: ‘Ik ben het Brood des levens; die tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten, Joh. 6:35.’ Is er in uw hart een verlangen om te eten van dat Brood des levens? Is er in u het verlangen om tot Hem te gaan? Stel het dan niet langer uit. Misschien roept u het uit: “Wat moet ik niet uitstellen, wat moet ik doen om zalig te worden?” De Bijbel zegt ons eenvoudig: “Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden” (Hand. 16:30,31) De Bijbel leert ons de Weg des Levens. God heeft ons Zijn Woord niet gegeven opdat u verloren zou gaan maar opdat u behouden zou worden. De apostelen hebben het Woord uitgelegd, opdat wij verstaan zouden dat Jezus is de Christus, de Zoon van God. De Zaligmaker in Wie allen de zaligheid vinden die het bij Hem zoeken. Er is geen andere Weg, er is geen andere Hoop, er is geen ander behoud dan door Jezus bloed. Als u dat ziet, als u dat gelooft en uzelf overgeeft in Zijn genade, dan hebt u genade gevonden. Dan zult ook u uitroepen: “‘Waarom heb ik genade gevonden in uw ogen, dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben?’ Heere wat een wonder dat U genade aanbiedt aan mij onwaardige zondaar. Ik heb het niet verdiend, ik ben schuldig, ik heb gezondigd en ik weet dat ik mijzelf niet kan veranderen. Ik ben een vreemdeling en verlang naar Uw genadige ontferming. Ontferm u over mij, neem mijn leven en laat dat Heere geheel zijn tot Uw eer.” Welzalig de mens die op deze Jezus ziet! Die vind in Hem de meerdere Boaz en wil werken op Zijn akker. Die wil drinken daar waar Hij het aanbiedt en eten van Zijn tafel. Die gaat uitdelen van dat wat ontvangen is en komt erachter dat er nog veel meer verborgen is in Die meerdere Boaz. Eenmaal gedronken uit die Heilsfontein, eenmaal gegeten van dat Brood, eenmaal gezien op Zijn geboorte, lijden, sterven en opstanding, doet ons roemen in Hem om te leven in en uit Hem, tot eer van Zijn driemaal heilige Naam.

Boaz vertelt wat hij van Ruth weet en looft haar in haar daden, waarna hij haar zegent. ‘De HEERE vergelde u uw daad, en uw loon zij volkomen van den HEERE, den God Israëls, onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen, Ruth. 2:12.’ Ruth, mocht schuilen onder de vleugels van de Almachtige, wat een veilige plaats. Genade maakte haar klein en Boaz nodigde haar aan zijn tafel. Ze eet, wordt verzadigd en houd over. En dan bemerkt ze hoe de maaiers extra aren laten vallen, hoe goed is Boaz voor deze arme vrouw. Lieve vrienden. Wie u ook bent, als u iets kent van de Heere Jezus Christus en Zijn genade, dan zult u moeten zeggen dat u, sinds u Hem kent nog nooit iets tekort bent gekomen. Ruth gaat door met werken totdat de hele oogsttijd voorbij is.

Ook wij leven in de oogsttijd, nog een kleine tijd en de Heere van de oogst zal verschijnen. O welk een heerlijke ontmoeting zal dat zijn voor allen die Hem kennen en tegelijk wat een verschrikking moet dat zijn voor u die u niet wilt bekeren. Broeders en zusters in de Heere, als u weet wat genade is, deel dan uit van dat wat u ontvangen hebt. U zult merken dat God u meerdere genade schenkt en dat Hij zorg draagt voor de vrucht. De oogst is groot, laten wij niet slapen maar waken en werken zolang het dag is. Laten wij niet tegen elkaar strijden maar ons verblijden. Laten wij gezamenlijk opzien naar de hemel van waar wij Hem verwachten die ons liefheeft en Zijn leven gaf, opdat wij zouden leven. Amen. Geprezen zij Zijn grote Naam.

Een woestijn, die niets kan geven,

is de wereld met haar streven;

al haar schijn vervliegt als kaf.

Hier is niets voor mij te kiezen,

niets te winnen, te verliezen,

niets behoef ik dan een pelgrimsstaf.

Scherp en duid’lijk afgetekend

is het pad voor mij berekend,

U, Heer Jezus, ging mij voor.

Ja, zo zeker als uw zegen,

eeuwig-blijvend zijn uw wegen,

en bemoedigd treed ik in uw spoor.

Deze wildernis, beneden,

is slechts van een pad doorsneden:

de afdruk van uw voet in ‘t zand.

Steeds die volgend, ga ik verder

tot waar U, mijn gids, mijn herder,

reeds gekroond werd door Gods eigen hand.

U, o Heiland, in de hoge,

zoeken mijn verlangende ogen,

tot ik eens bij U zal zijn.

Als een, die U plaats bereidde,

die U sterkte, laafde, leidde

door de kale, dorre zandwoestijn.

Ja, tot dan – op al mijn schreden,

waar U mij bent voorgetreden,

is mij troost en vreugd’ bereid.

Steun’ uw kracht mijn wank’le voeten,

tot ik ginds U zal begroeten

in het land van eeuw’ge heerlijkheid.


Wilco Vos 20-08-2014 Veenendaal