Volg ons op YouTube

Woorden van Jezus – Eer de haan gekraaid zal hebben

‘En Petrus zat buiten in de
zaal; en een dienstmaagd kwam tot hem, zeggende: Gij waart ook met Jezus, den
Galileër. Maar hij loochende het voor allen, zeggende: Ik weet niet, wat gij
zegt. En als hij naar de voorpoort uitging, zag hem een andere dienstmaagd, en
zeide tot degenen, die aldaar waren: Deze was ook met Jezus den Nazaréner. En
hij loochende het wederom met een eed, zeggende: Ik ken den Mens niet. En een
weinig daarna, die er stonden, bijkomende, zeiden tot Petrus: Waarlijk, gij
zijt ook van die, want ook uw spraak maakt u openbaar. Toen begon hij zich te
vervloeken, en te zweren: Ik ken den Mens niet. En terstond kraaide de haan; en
Petrus werd indachtig het woord van Jezus, Die tot hem gezegd had: Eer de haan
gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande,
weende hij bitterlijk, Matth. 26:69-75.’

Petrus, de volgeling van Jezus
heeft gezegd: ‘Heere, tot Wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des
eeuwigen levens, Joh. 6:68.’
dat terwijl velen zich aan Jezus ergerden en Hem
verlieten. Petrus beleed in het geloof en volmondig met heel zijn hart: ‘Gij
zijt de Christus, de Zoon des levende Gods, Joh. 6:69.’
Petrus was geen
lauwe volgeling van Jezus, vol vuur en ijver gaf hij zich helemaal, terwijl
anderen in de boot bleven was hij het die in het geloof op de golven wandelede,
maar ook hij was het die het geloof verloor en wegzakte in de diepte om door
Jezus bij de hand gegrepen te worden. Het was Petrus die Jezus had bestraft dat
Hij niet moest praten over lijden en sterven, het was Petrus die na de laatste
maaltijd tot Jezus zei: ‘Al moest ik ook met U sterven, zo zal ik U
geenszins verloochenen.’
Dat terwijl Jezus hem zojuist had gewaarschuwd dat
juist hij Hem in deze zelfde nacht zou verloochenen. Ook Petrus was in slaap
gevallen terwijl zijn Meester in grote angsten door de Hof van Gethsemane kroop
als een worm en geen man. Ondanks de vraag van Jezus om met Hem te waken en te
bidden, had de droefheid hem verzwakt en overmand. Ook na de oproep; ‘Waakt
en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig maar het
vlees is zwak.’
viel Petrus opnieuw in slaap. De vijanden van zijn Meester
waren gekomen, het vuur van liefde en ijver ontbrandde opnieuw in Petrus toen
hij het oor van Malchus afhakte, maar toen Zijn Meester werd weggeleid is toch
ook hij gevlucht.

Terwijl Jezus, de Zoon van God
daar staat en vals beschuldigd wordt, zien we Petrus zitten bij het vuur te
midden van een gezelschap dat zich niet bekommerde om Jezus. Petrus hoorde de
valse aanklachten tegen Jezus maar sprong niet op om zijn lieve Meester te
verdedigen. Hoewel hij zo vaak haantje de voorste was geweest in het volgen van
Jezus, verkoos hij nu te zitten tussen de zondaren. Hoe gevaarlijk was die
plaats voor Petrus. Een volgeling van Jezus moet zich niet in verkeerd
gezelschap begeven. Hij hoorde de bespottingen en zag hoe geduldig zijn Meester
de diepste vernederingen onderging. Ineens snijdt de stem van een dienstmeisje
van de hogepriester door het hart van Petrus: ‘Gij waart ook met Jezus den
Galileeër.’
Wat een gelegenheid om nu te getuigen van Jezus liefde, Zijn
woorden en werken, maar nee, door de angst gegrepen, zegt hij: ‘Ik ken Hem
niet, en weet niet wat gij zegt, Mark. 14:68.’
Petrus staat op, zijn hart
bonkt in zijn keel, ja zijn hart is beroerd vanwege de strijd die daar is
ontstaan. Aan de ene kant zijn Meester, de wil om Hem te verdedigen maar aan de
andere kant de vrees voor de mensen en de dood. Zou hij nog denken aan zijn
getuigenis: ‘Al moest ik ook met U sterven, zo zal ik U geenszins
verloochenen.’
Jezus had gezegd dat Hij in deze nacht, nog voor het kraaien
van de haan, door Petrus zou verloochend worden. Maar als Petrus een andere
plaats heeft opgezocht blijkt hij het kraaien van de haan niet op te merken
(Mark. 14:68). Zijn geweten lijkt onbereikbaar. De angst en de verloochening
hebben een afstand tussen hem en zijn Meester gecreëerd. Waaruit blijkt nu de
liefde van Petrus voor Zijn Mester? Opnieuw
wordt hij belaagd: ‘Deze was ook met Jezus den Nazaréner.’ Nu Petrus
eenmaal begonnen is aan de zonde van liegen valt hij dieper door met eedzweren
te bevestigen: ‘Ik ken de Mens niet.’ Petrus wat doe je nu? Ken jij Die Mens niet
Die daar staat en onschuldig belaagd wordt? Ken jij Hem niet Die toen Hij
gevangen werd tot de bende zei: ‘Als jullie dan Mij zoeken, zo laat dezen
gaan.’ Hij nam het voor jou op, waar is nu al je ijver, ben je dan vergeten dat
Hij Die de woorden van eeuwig leven heeft, de Christus, de Zoon van de levende
God is? We weten niet wat er allemaal door het hart van Petrus is heengegaan,
een uur heeft hij de tijd om na te denken, al twee keer heeft hij Jezus
verloochend, met kracht heeft hij gezworen Hem niet te kennen. De haan heeft al
één keer gekraaid, hij ziet Zijn Meester staan maar voor het oog is de relatie
tussen hen gebroken. Hoe gevaarlijk is toch de weg die Petrus is ingeslagen.
Hij verkoos het verkeerde gezelschap, werd beproefd maar bleek in dit
gevaarlijke moment meer angst te kennen dan liefde en dat terwijl hij zo
gewaarschuwd was. Zijn geest was wel gewillig maar het vlees bleek zo zwak.

Vrienden, wat is het makkelijk om
naar Petrus te wijzen, maar hoe staat het met ons? Durven wij vrijmoedig uit te
komen dat wij een volgeling van Jezus zijn? Komt door onze levenswandel openbaar dat wij
volgelingen van Jezus zijn en blijven wij in het moment van beproeving staan?
Zijn wij voorzichtig in de keuzes die wij maken en passen wij op om ons niet
met de verkeerde mensen te vermengen? ‘Welzalig is de man, die niet wandelt
in de raad der goddelozen, noch staat op de weg der zondaren, noch zit in het
gestoelte der spotters, Psalm. 1:1.’
Het begint met wandelen op de weg van
de goddelozen, dan staan we stil om ons met de zondaren op te houden om
vervolgens te gaan zitten bij met spotters.

We zien het aan Petrus, hij
vervalt van kwaad tot erger. Nee het uur heeft hem niet dichter bij Jezus
gebracht, hoewel hij niet wegliep maar als het ware door een onzichtbare hand
werd tegengehouden, valt hij ook voor de volgende verzoeking. Er klinkt een
stem: ‘In de waarheid, ook deze was met Hem, want hij is ook een Galileeër.’
Blijkbaar schroomde Petrus niet om te spreken met hen die weinig goeds te
melden hadden, maar aan zijn spraak herkende zij hem als een volgeling van
Jezus, afkomstig uit Galilea. Nu had Petrus de gelegenheid om toch eerlijk uit
te komen voor zijn grote liefde tot zijn Meester, maar ach hoe moeilijk is het om
de ingeslagen weg van de zonden te verlaten. Hoe moeilijk om een eenmaal
gemaakte leugen te erkennen. Petrus begint te vloeken en te zweren en zegt: ‘Ik
ken dezen Mens niet, Dien gij zegt, Mark. 14:71′

Arme Petrus hoe laag ben je nu
gevallen, letterlijk lezen we in de grondtaal dat Petrus zichzelf vervloekt, ja
verklaart dat God hem met de strengste straffen mag straffen als hij Jezus
kent. Petrus verkiest, door grote angst gedreven, de vernietiging boven het
leven. Maar Jezus is Petrus niet vergeten. Terwijl de valse beschuldigingen
over Jezus uitgestort worden en blikken vol haat en afschuw Hem aanzien,
ontgaat Hem niet dat Petrus in grote nood is en gevallen is in de zonde
waarvoor Jezus hem gewaarschuwd had. Hij draait zich om en Zijn ogen ontmoeten de
ogen van Petrus. O onbevattelijke goedheid, wat een onpeilbare Goddelijke
liefde, ogen die in één ogenblik Petrus dood ter aarde zouden kunnen doen
neervallen, doen Petrus ontwaken. De ogen van Zijn Meester doen hem in één ogenblik beseffen hoe diep hij is
gevallen. Wie kan beschrijven wat er in dit ogenblik tussen Jezus en Petrus
plaatsvond? Hoe zien we hier het Goddelijk welbehagen schitteren, dezelfde ogen
die de hogepriester met haat deed vervullen, verootmoedigen Petrus. In die éne
blik, ziet Petrus al zijn schuld, zijn onwaardigheid maar ook de onbevattelijke
liefde van Jezus. Hoe groot is Gods genade. Voor de tweede keer kraait de haan
(Mark. 15:72), Petrus herinnert zich de woorden van zijn lieve Meester: ‘Eer
de haan zal gekraaid hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen.’
Hij gaat
naar buiten en huilt, overstelpt door groot verdriet.

Het hart van Petrus is
verscheurd, berouw, pijn, verdriet en een gevoel van onwaardigheid vervullen
hem, wat moet hij doen? Wat kan hij doen? Vrienden, kent u iets van dit
verdriet, hebt u ooit ingezien dat ook u met al uw ongeloof, uw zonden zelfs
met al uw vuur en ijver geen kracht hebt om te staan en zo gemakkelijk valt tot
het verloochenen van Jezus? Hoe heerlijk is het dan om niet te hoeven steunen
op eigen kracht en inzicht maar door het geloof de toevlucht te nemen tot de
Heere Jezus Christus en te leren rusten in God en God alleen. Hoewel Simon Petrus,
Jezus verloochende, klonk toch de echo van Gods welbehagen: ‘Simon, Simon,
ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe; Maar Ik
heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en gij, als gij eens zult
bekeerd zijn, zo versterk uw broeders, Luk. 22:31.’
De Heere zegene u.
Amen. 

Wilco Vos Veenendaal 11-03-2020